Ga naar de vernieuwde website van Advocaten.nl

 

Nieuwsbrief  20, augustus 2000

Inhoud

andere nieuwsbrieven

Nieuwsbrief december 2002
Nieuwsbrief september 2002
Nieuwsbrief juli 2002
Nieuwsbrief mei 2002
Nieuwsbrief december 2001
Nieuwsbrief januari 2001
Nieuwsbrief november 2000
Nieuwsbrief augustus 2000
Nieuwsbrief mei 2000
Nieuwsbrief februari 2000
Nieuwsbrief november 1999
Nieuwsbrief augustus 1999
Nieuwsbrief mei 1999
Nieuwsbrief juli 1998
Nieuwsbrief april 1998
Nieuwsbrief december 1997
Nieuwsbrief oktober 1997
Nieuwsbrief juli 1997
Nieuwsbrief april 1997
Nieuwsbrief december 1996
Nieuwsbrief november 1996
Nieuwsbrief juli 1996
Nieuwsbrief april 1996
Nieuwsbrief december 1995
Nieuwsbrief oktober 1995
Nieuwsbrief juli 1995

RSI en werkgeversaansprakelijkheid

Repetitive Strain Injury ook wel RSI geheten is de verzamelnaam voor een aantal aandoeningen aan gewrichten van de bovenste extremiteit door steeds terugkerende spanning of beweging. RSI is zelf geen aandoening of medische diagnose, eerder kan worden gesproken van een verlegenheidsdiagnose. Wanneer een relatie tussen het werk en het ontstaan van ziekten als het carpaaltunnel-syndroom of de tenniselleboog aannemelijk is, mag evenwel van een RSI worden gesproken. In hoeverre is de werkgever hiervoor aansprakelijk?

Daar waar handen, polsen, ellebogen, schouders en nek te lang of te vaak achtereen worden belast met eenzijdig en repeterend werk kan RSI ontstaan. Weinig afwisselend werk, een te eenzijdig takenpakket en de ergonomie van menig werkplek zijn veelal de boosdoener. Wanneer binnen het werk steeds dezelfde handelingen zich met een korte cyclus herhalen, kunnen hooguit een ideaal ingerichte werkplek en de mogelijkheid om geregeld rust of pauze te nemen, problemen voorkomen. Klachten manifesteren zich in de vorm van pijn, tintelingen en krachtverlies. Uit recentelijk onderzoek is gebleken dat in Nederland zo'n 2.000.000 mensen tot de risicogroep behoren. In het bijzonder beeldschermwerkers vormen een risicogroep. RSI is dus te beschouwen als een beroepsziekte die een belangrijke schadelast voor veel werkgevers en assuradeurs dreigt te worden.

Aansprakelijkheid van de werkgever?

Een relevant wetsartikel is artikel 7:658 BW dat uitgaat van de zorgplicht van de werkgever voor de veiligheid van de werknemer. In lid 1 van dit artikel is een aantal veiligheidsverplichtingen geformuleerd. Deze zorgplicht van de werkgever voor de veiligheid van de werknemer strekt zover als redelijkerwijs nodig is om te voorkomen dat de werknemer in de uitoefening van zijn werkzaamheden schade lijdt. Aangezien absolute veiligheid niet bestaat, dient in een concreet geval vastgesteld te worden in hoeverre de werkgever aan zijn verplichtingen heeft voldaan. Het betreft hier overigens een geobjectiveerde zorgplicht. Met subjectieve omstandigheden wordt geen rekening gehouden.

Risicoinventarisatie en -evaluatie

Sinds 1 januari 1994 bestaat voorts de verplichting voor ieder bedrijf om een zogeheten risicoinventarisatie en -evaluatie uit te voeren.

Daarvoor moet een gecertificeerde Arbodienst worden ingeschakeld, zulks overeenkomstig de Arbeidsomstandighedenwet. De werkplek, functieomschrijving en de organisatie van de werkgever zullen door een in te schakelen deskundige tegen het licht moeten worden gehouden. Indien de werkgever op basis van een deugdelijke risicoinventarisatie alsmede van hierop gebaseerde maatregelen aannemelijk kan maken dat voorzorgsmaatregelen ter bestrijding van RSI zijn genomen, dan wordt deels voldaan aan zijn zorgplicht zoals omschreven in lid 1 van voornoemd artikel. Een serieuze benadering van de arbeidsomstandigheden verdient daarom de voorkeur.

Verzekerbaarheid risico

Een niet onbelangrijk aspect is tevens de verzekerbaarheid van het risico. Het is niet uitgesloten bij uitblijven van het nemen van voorzorgs- dan wel preventieve maatregelen dat de AVB-assuradeur van de werkgever zich beroept op verval van polisdekking. Met name in die gevallen waarbij geen publiekrechtelijke maatregelen zijn genomen in de zin van de Arbeidsomstandighedenwet. De consequentie hiervan is dat de werkgever zelf moet opdraaien voor de schadelast, welke bijzonder hoog kan oplopen. Hierbij moet namelijk niet alleen worden gedacht aan de personenschade van de werknemer maar ook aan de regresvordering van bijvoorbeeld de bedrijfsvereniging die een WAO-uitkering aan de blijvend arbeidsongeschikte werknemer betaalt.

Praktische wenk voor de werkgever

Een preventief beleid bestaand uit een deugdelijke risicoinventarisatie van de werkomstandigheden alsmede hierop gebaseerde veiligheidsmaatregelen kan de vestiging van de werkgeversaansprakelijkheid met betrekking tot de RSI-claim van de werknemer voorkomen. De beoordeling van RSI-gevoelige werkomstandigheden zal moeten plaatsvinden door een deskundige waarbij in eerste instantie moet worden gedacht aan de specifieke deskundigheid van de betreffende branchegebonden ARBO-dienst. Een bijkomstig feit van de naleving van de verplichtingen zoals opgenomen in de Arbeidsomstandighedenwet is dat hiermee een beroep op verval van polisdekking aan de zijde van de AVB-assuradeur wordt uitgesloten. terug 

 


 

Smartengeld voor nabestaanden

Stel dat een kind komt te overlijden door de fout van een ander, bijvoorbeeld in het ziekenhuis of in het verkeer. Het verlies van een kind creëert de hoogst denkbare mate van leed en smart bij de ouders. Als er ergens toewijzing van smartengeld op haar plaats is, dan is het wel in deze gevallen. De wetgever en rechtspraak hebben heel lang toewijzing van smartengeld aan nabestaanden geblokkeerd. Het argument hierbij was dat nabestaanden niet moeten kunnen verdienen aan het overlijden van hun dierbaren. Maar in 1975 is in Europees verband al afgesproken dat de wetgevers smartengeld voor nabestaanden mogelijk moeten maken. Dat is in veel landen gebeurd, maar de Nederlandse wetgever leunt nog steeds achterover. In de rechtspraak is echter een kentering zichtbaar.

De eerste stap was de shockschade. Als de moeder er getuige van is dat haar kind wordt doodgereden, dan komt de moeder in aanmerking voor smartengeld. In dat geval moet er bij de moeder wel sprake zijn van psychisch lijden als gevolg van het drama dat zich voor haar ogen heeft afgespeeld. Was er "slechts" sprake van affectieschade, dus de "standaard treurnis" vanwege het verlies van het kind, dan was dat onvoldoende voor toewijzing van smartengeld.

Recente uitspraak Gerechtshof

Het Gerechtshof Amsterdam heeft de zaken recent anders aangepakt. De vader en kostwinner van een gezin van vier kinderen overkwam een dodelijk ongeval door schuld van een ander. Het Gerechtshof wees niet rechtstreeks smartengeld toe, maar via een omweg. Toen de pure overlijdensschade was vastgesteld, stelde de verzekeringsmaatschappij dat de claim van de weduwe en kinderen verminderd moest worden met f 250.000,- omdat dat bedrag uit een overlijdenspolis werd uitgekeerd. Als uitgangspunt was de rechter het daar wel mee eens, want het verminderde immers de financiële behoefte van de weduwe en kinderen, maar "in aanmerking nemende het ernstige verdriet dat het overlijden zal hebben veroorzaakt" waardeerde het Gerechtshof het smartengeld voor de weduwe op f 40.000,- en dat van ieder van de vier kinderen op f 20.000,-. De aansprakelijke verzekeraar mocht per saldo de totale schade derhalve niet verminderen met f 250.000,-, maar met f 130.000,-.

Stel nu dat er geen overlijdensverzekering is afgesloten waar een uitkering uit volgt, dan kan de rechter het smartengeld niet via de verzekeringstruc toekennen. Zouden weduwe en kinderen dan geen recht hebben op smartengeld? Dat valt moeilijk in te zien. Het lijkt dan ook een kwestie van tijd dat de rechtspraak de directe nabestaanden smartengeld zal toekennen. terug

 


 

Heeft u al een domeinnaam.nl?

Nog geen domeinnaam? Zorg dat u er op tijd bij bent, want wie het eerst komt, het eerst maalt. Een domeinnaam is uniek en kan maar één keer worden vastgelegd. Op dit moment zijn er 400.000 namen geregistreerd bij de SIDN (Stichting Internet Domeinregistratie Nederland). Het vastleggen van een domeinnaam is voor een bedrijf belangrijk als Internet nu of in de toekomst in de bedrijfsstrategie een rol speelt.

Er zijn verschillende soorten domeinnamen, zoals bijvoorbeeld "www.microsoft.com" en "www.ajax.nl". Hierbij staat "www" voor "world wide web", het wereldwijde netwerk waarop bedrijven en instellingen zich presenteren. De afkorting "com" is gereserveerd voor commerciële bedrijven die een wereldwijde registratie hebben. Daarnaast zijn er geografische afkortingen voor nationale registraties van domeinnamen, zoals "nl" voor Nederland en "fr" voor Frankrijk.

Aanvragen domeinnaan

Een domeinnaam moet worden aangevraagd en geregistreerd. Voor namen eindigend op "com" verloopt de registratie via de Amerikaanse organisatie ICANN (www.icann.org). In Nederland moet men zijn bij de SIDN (www.domain-registry.nl). Registratie is nu alleen mogelijk voor bedrijven of instellingen in Nederland. Particulieren kunnen in de toekomst ook een domeinnaam vastleggen, naar alle waarschijnlijkheid is dit mogelijk vanaf 1 november dit jaar.

Wie het eerst komt, het eerst maalt

Bij de uitgifte van domeinnamen geldt het recht van de eerste. Een domeinnaam wordt maar één keer verstrekt. U kunt bijvoorbeeld de naam van uw bedrijf of uw merk als domeinnaam registreren. Ten minste, als deze naam nog vrij is en als de keuze van de naam aan de voorwaarden van SIDN voldoet. Ook mag de registratie niet onrechtmatig zijn ten opzichte van een bestaande rechthebbende, bijvoorbeeld een merkhouder. In een aantal rechtszaken is dit aan de orde gesteld. Het ging hier in de meeste gevallen om het zogenaamde "domain-grabbing" of domeinkaping.

Vroegtijdig uw handelsnaam registreren

Vanwege het feit dat een domeinnaam slechts één keer wordt toegekend, en in principe aan de eerste die hierom vraagt, is het van belang om in een vroeg stadium de handelsnaam als domeinnaam te laten registreren.

Ook voor bedrijven en instellingen die nog geen concrete plannen hebben om op Internet actief te worden, kan het raadzaam zijn om alvast de handelsnaam als domeinnaam te laten registreren. terug

 


 

Onderhuur van bedrijfsruimte

Bedrijfsruimte wordt in diverse sectoren, zoals bijvoorbeeld in de horeca, regelmatig onderverhuurd aan een derde. Reden genoeg om stil te staan bij de juridische positie van deze onderhuurder. De hoofdregel is dat onderverhuur zonder (schriftelijke) toestemming van de verhuurder niet is toegestaan. Dit is met zoveel woorden in artikel 7a:1595 van het Burgerlijk Wetboek bepaald.

In vrijwel alle standaardhuurcontracten is opgenomen dat onderhuur slechts is toegestaan indien dit tevoren schriftelijk met de hoofverhuurder is overeengekomen. Dit doet vermoeden dat indien er zonder toestemming wordt onderverhuurd en de verhuurder daar achter komt, hij de huurovereenkomst wegens wanprestatie (in vakjargon toerekenbare tekortkoming genaamd) kan laten ontbinden door de rechter. Zo simpel ligt het helaas niet want de rechter zal altijd toetsen of de wanprestatie zodanig zwaar van gewicht is dat deze ook de ontbinding van de overeenkomst rechtvaardigt. Er zijn gevallen in de rechtspraak waarbij de ene keer wel en de andere keer geen ontbinding van de huurovereenkomst werd uitgesproken.

Drie partijen

Bij onderverhuur zijn er dus drie partijen. De hoofdverhuurder, de hoofdhuurder die tevens onderverhuurder is en de onderhuurder. Er zijn twee aparte overeenkomsten, te weten de hoofdhuurovereenkomst en de onderhuurovereenkomst. De hoofdverhuurder heeft niets te maken met de onderhuurder daar deze zijn rechten ontleent aan de hoofdhuurder.

De wetgever heeft het niet nodig geoordeeld dat er voor bedrijfsruimte speciale artikelen worden opgenomen ter bescherming van de onderhuurder. Bij woonruimte is dat overigens wel het geval. Toch wordt de onderhuurder beschermd, zoals wij hierna zullen zien.

Volgen hoofdhuurovereenkomst

De onderhuurder kan zijn huurrechten slechts uitoefenen zolang zijn verhuurder op zijn beurt ook het huurgenot heeft van de hoofdverhuurder. Is er geen hoofdhuurovereenkomst meer, dan kan er ook niet onderverhuurd worden. De onderhuurovereenkomst volgt dus in feite het lot van de hoofdhuurovereenkomst. Zo strikt ligt het echter niet.

Indien de hoofdhuurovereenkomst eindigt of wordt opgezegd, dan heeft de huurder jegens de onderhuurder de verplichting om voor de belangen van de onderhuurder op te komen.

.

Hij heeft immers huurrechten aan de onderhuurder gegeven. Hij moet zich zo veel mogelijk verzetten tegen de opzegging door de verhuurder en kan schadeplichtig worden indien hij zich in onvoldoende mate de belangen van de onderhuurder aantrekt.

Belangen onderhuurder

Uit de rechtspraak blijkt voorts dat rechters ook rekening houden met de belangen van de onderhuurder bij de beoordeling van een geschil dat tussen de andere partijen, de hoofdverhuurder en de hoofdhuurder, wordt uitgevochten. Dit is niet zo vreemd indien het bijvoorbeeld gaat om een toestemming voor onderhuur die in de (hoofd)-huurovereenkomst is opgenomen. Dan is het immers van meet af aan de bedoeling om onder te verhuren en de verhuurder wist dat.

Daarnaast is het ook om andere redenen niet terecht om de onderhuurder te negeren in zulke gevallen. De onderhuurder is immers van het door hem uitgeoefende bedrijf afhankelijk voor zijn inkomen. Hij doet investeringen, die over een langere termijn moeten worden afgeschreven en hij moet daar wel de mogelijkheid voor krijgen.

Het is dan ook niet meer dan redelijk om de belangen van de onderhuurder mee te wegen met de belangen van de huurder tezamen tegenover die van de verhuurder.

Vastgesteld kan worden dat hoewel er geen wettelijke regeling is om de positie van de onderhuurder te beschermen deze niet volledig is overgeleverd aan de willekeur van zijn onderverhuurder en dat de rechter in veel gevallen geneigd is met de belangen van de onderhuurder rekening te houden.

Nieuwe wettelijke regeling

Hoe de toekomstige wetgeving er uit ziet, is nog onzeker. Het wetsvoorstel dat op 30 november 1999 bij de Tweede Kamer werd ingediend, kent een regeling die er op neer komt dat de onderhuurovereenkomst hoe dan ook tegelijk met de hoofdhuurovereenkomst eindigt, ongeacht de wijze waarop dit laatste gebeurt. Dat lijkt een verslechtering van de positie van de onderhuurder, waarbij nog moet worden bedacht dat de nieuwe wettelijke regeling direct van kracht zal worden voor alle lopende huurovereenkomsten. Het voorstel is echter nog geen wet en er zal in de Kamer nog wel aan geschaafd worden.  terug

 


 

Controle door werkgever

Een spanningsveld kan ontstaan doordat een werkgever er een redelijk belang bij kan hebben om te controleren wat een werknemer tijdens werktijd uitvoert, terwijl (al teveel) inbreuk op de privacy van een werknemer niet toelaatbaar is. De vraag hoever de werkgever mag gaan, hangt af van het doel waarom en de wijze waarop de controle wordt uitgeoefend.

Het aanleggen van een TV-circuit om de werknemers op de werkvloer continu in de gaten te houden, vormt teveel inbreuk op de persoonlijke levenssfeer van de werknemer als de werkgever dit alleen maar doet om "de mensen op de werkpunten een rationele begeleiding te geven". In een concreet geval woog de rechter daarbij mee dat er geen duidelijke noodzaak bestond de werknemers via camera"s te observeren en dat er geen afspraken met de werknemer waren gemaakt.

Specifieke verdenking

De situatie kan anders liggen als er een specifieke verdenking bestaat, bijvoorbeeld in het geval er sprake is van diefstal. Zeker als de werkgever de werknemers schriftelijk waarschuwt dat op diefstal ontslag op staande voet zal volgen en dat er camera"s zullen worden geïnstalleerd ter bewaking.

Gebruik van Internet en e-mail

Mag de werkgever zijn werknemer controleren waar het gaat om het gebruik van Internet en e-mail? Sedert 1998 heeft de ondernemingsraad instemmingsrecht ten aanzien van "personeelsvolgsystemen" en de verwerking van persoonsgegevens. Ook als de ondernemingsraad toestemming heeft gegeven, kan iedere belanghebbende werknemer die meent dat zijn privacyrecht wordt geschonden een klacht indienen bij de Registratiekamer.

Het beste is een soort gedragscode op te stellen die onderdeel gaat uitmaken van de individuele arbeidsovereenkomst waarin gewezen wordt op de arbeidsrechtelijke gevolgen van al te uitbundig e-mailgedrag of Internetbezoek. Daar kan een controlesysteem in genoemd worden. In beginsel mag een werkgever geen kennis nemen van privé e-mails of Internetbezoek. Maar hier rijst natuurlijk het kip en-ei-probleem. Als er vermoedens zijn van misbruik, dan zal een werknemer niet snel met succes een beroep kunnen doen op privacybescherming. terug


 

e-mail: info@advocare.nl
terug naar de foldermolen

COLOFON Aan deze uitgave van Rechtstreeks werken mee:

- de heer mr. J.G. Hinnen, advocaat te Leiden
- de heer mr. F.B. Batenburg, advocaat te Alphen aan den Rijn
- de heer mr. H.J. Vetter, advocaat te Amsterdam
- de heer mr. P.H.A.M. Dolk, advocaat te Bussum
- mevrouw mr. I.G. ter Laan, advocate te Amsterdam
- de heer mr. P. Sieswerda, advocaat te Leeuwarden
- de heer mr. S.D. van de Kant, advocaat te Amsterdam

Ondanks de zorgvuldigheid waarmee de informatie in de nieuwsbrief wordt vermeld, kan geen verantwoordelijkheid voor de juistheid ervan worden geaccepteerd. Niets uit deze uitgave mag worden verveelvuldigd, opgeslagen in een geautomatiseerd gegevensbestand of openbaar gemaakt, in enige vorm of op enige wijze, hetzij electronisch, mechanisch of door fotokopiën, opnamen of op enige andere manier, zonder voorafgaande schriftelijke toestemming van de uitgever.