Ga naar de vernieuwde website van Advocaten.nl

 

Nieuwsbrief  1, juli 1995

Inhoud

andere nieuwsbrieven

Nieuwsbrief december 2002
Nieuwsbrief september 2002
Nieuwsbrief juli 2002
Nieuwsbrief mei 2002
Nieuwsbrief december 2001
Nieuwsbrief januari 2001
Nieuwsbrief november 2000
Nieuwsbrief augustus 2000
Nieuwsbrief mei 2000
Nieuwsbrief februari 2000
Nieuwsbrief november 1999
Nieuwsbrief augustus 1999
Nieuwsbrief mei 1999
Nieuwsbrief juli 1998
Nieuwsbrief april 1998
Nieuwsbrief december 1997
Nieuwsbrief oktober 1997
Nieuwsbrief juli 1997
Nieuwsbrief april 1997
Nieuwsbrief december 1996
Nieuwsbrief november 1996
Nieuwsbrief juli 1996
Nieuwsbrief april 1996
Nieuwsbrief december 1995
Nieuwsbrief oktober 1995
Nieuwsbrief juli 1995

WELKE GEGEVENS MOETEN OP UW BRIEFPAPIER?

Uw briefpapier moet aan bepaalde eisen voldoen. Binnenkort wijzigt de PTT de meeste telefoonnummers in Nederland. Per 10 oktober 1995 zullen alle telefoonnummers tien cijfers hebben. Indien u daardoor uw briefpapier moet veranderen, let dan ook op de volgende zaken.
Hier volgt een overzicht van de gegevens die volgens de wet op het briefpapier moeten worden vermeld. Iedere onderneming, ongeacht de rechtsvorm, moet het dossiernummer van het handelsregister en de Kamer van Koophandel vermelden, zowel op het briefpapier als op orders, facturen en offertes.

Bovendien vermelden alle besloten en naamloze vennootschappen hun volledige naam en woonplaats (dus de statutaire zetel). Deze vermelding moet behalve op hebriefpapier ook worden gedaan op alle andere uitgaande stukken, behalve reclameuitingen.
Het BTW-nummer hoeft niet op het briefpapier te worden vermeld, maar slechts op facturen, in geval van transacties binnen de Europese Unie.
Ook het dossiernummer van de Kamer van Koophandel zal begin 1996 voor iedere onderneming veranderen als gevolg van een wetswijziging. De Kamers informeren alle bedrijven binnenkort hierover zodat hiermee, ook voor wat betreft de vermelding op het briefpapier, rekening kan worden gehouden. terug

 


 

ONBEWUST ONVERZEKERD RIJDEN

Regelmatig blijkt dat automobilisten onverzekerd rijden zonder dat zij dat weten.In Nederland moet iedereen, zodra hij autorijdt, tegen allerlei calamiteiten verzekerd zijn. De chauffeur loopt enorme financiële risico's wanneer hij onverzekerd rijdt. Daarbij moet u niet zozeer denken aan de bekeuring van de politie, want de boete van bijvoorbeeld fl. 500,-- is nog wel te overleven.
Van groter gevolg is de financiële ellende voor uzelf (en uw gezin) indien u iemand aanrijdt zonder verzekerd te zijn, want de schade van het slachtoffer of diens nabestaanden kan in de tonnen lopen.

Feit is echter, dat te pas en te onpas automobilisten onverzekerd blijken te rijden, zonder dat ze zich dat daadwerkelijk realiseren (hoewel ze het zich natuurlijk wel hadden kunnen en behoren te realiseren).

Wat is het geval? In elke WAM-polis (WA-Motorrijtuigen) staat, dat de bestuurder in het bezit moet zijn van een geldig rijbewijs. Stel, uw rijbewijs verloopt. Menigeen denkt dat er niets aan de hand is. Immers, het verlopen rijbewijs kan nog gedurende een jaar worden verlengd, zonder dat opnieuw met succes rij-examen moet worden afgelegd. Voor het verzekerd zijn telt dat echter niet. Met een verlopen rijbewijs rijdt u dus met een niet geldig rijbewijs en bent u onverzekerd.

Doch ook met een geldig rijbewijs kunt u de pineut zijn. Vroeger kreeg elke automobilist standaard het zogenaamde BE- rijbewijs, maar dat is al enige jaren niet meer zo. Standaard is nu, dat men slechts het B-rijbewijs krijgt. Dat betekent dat u bijvoorbeeld met een aanhangwagentje inclusief lading mag rijden tot 750 kg. (Er is nog een ingewikkelde uitzonde- ring daarop, maar die kunt u zelf lezen op uw rijbewijs). Het komt erop neer dat je -voor je het weet- een te zwaar beladen karretje achter de auto hebt. En dan bent u, met slechts een B-rijbewijs, onverzekerd.
Het slachtoffer (maar dat kunnen er ook meer dan één zijn) zal ofwel rechtstreeks, ofwel via het Waarborgfonds alle schade op u privé verhalen! terug

 


 

HEEFT DE BANK EEN DOORFINANCIERINGSPLICHT?

Een bank is niet altijd vrij om een kredietovereenkomst te beëindigen. Niet iedere ondernemer lukt het om zijn hoofd voortdurend boven het financiële water te houden. Zo kan het voorkomen, dat een economisch slechtere periode incidenteel van aard is en er voor de toekomst nog licht aan de horizon gloort. Het voortbestaan van de onderneming is dan grotendeels afhankelijk van de bereidheid van derden om krediet te (blijven) verschaffen.
Niet zelden gebeurt het dan juist dat de bank, gealarmeerd door de bedrijfsresultaten, de krediet-overeenkomst plotseling opzegt, ook als deze al jaren heeft bestaan. Toch kan de bank onder omstandigheden gedwongen worden om de financiering te continueren.

Een krediet-overeenkomst beoogt een onderneming gedurende een langere periode financiële armslag te verschaffen. Dreigt een onderneming kopje onder te gaan, dan komen de belangen van de bank en de onderneming met elkaar in conflict. De bank heeft geen zin om geld in een mogelijk bodemloze put te storten. De onderneming daarentegen zal de financiering nodig hebben om voort te bestaan.

De Nederlandse rechter is in veel gevallen wel bereid om de onderneming een helpende hand te reiken, ook al blijft voorop staan, dat de bank onder omstandigheden gerechtigd is een rekening-courant krediet op te zeggen.

Doorslaggevend bij de beslissing tot doorfinancieren is dat er sprake moet zijn van voldoende dekking door zekerheid. Daarnaast kan de doorfinanciering aan een bepaalde termijn gekoppeld worden. Op deze wijze wordt tijd gecreëerd, die de ondernemer bijvoorbeeld kan benutten om een andere financier te zoeken.
Bijkomende omstandigheden die kunnen leiden tot een plicht tot doorfinanciering moeten gezocht worden in hetgeen de redelijkheid en billijkheid voorschrijven. Is een ondernemer bijvoorbeeld al enkele malen tevergeefs door zijn bank gewaarschuwd, dan verzwakt de ondernemer zijn latere aan spraken.
Aan de andere kant is de uitvoering van de relatie tussen de ondernemer en de bank van belang. Relevante vragen daarbij zijn onder andere hoe men in het verleden gehandeld heeft en op welke wijze de bank wellicht zekere verwachtingen bij de ondernemer heeft gewekt.

Er is een wetsvoorstel in behandeling tot wijziging van de Faillissementswet, waarin bepalingen over een doorfinancieringsplicht zijn opgenomen. Daarin is het uitgangspunt dat de zekerheidspositie van de financier niet mag verslechteren. Dit is minder vergaand dan de huidige rechtspraak, waar voldoende zekerheid voor de financier wordt vereist. Overigens kan de onderneming die een faillissement wil voorkomen ook een crediteurenakkoord sluiten. Als een (grote) meerderheid van de crediteuren hieraan meewerkt, kan de rest zo nodig door middel van een gerechtelijke procedure tot medewerking worden gedwongen. Onlangs is bijvoorbeeld een bedrijfsvereniging op deze wijze gedwongen om haar medewerking aan een schuldsanering te verlenen. terug

 


 

CASSATIE GEEFT TIJDWINST

Het hoe en waarom van de gang naar de Hoge Raad.
De uitspraken van de Hoge Raad heten arresten. Er zijn twee soorten die afzonderlijk worden genummerd, namelijk civiele en strafrechtelijke arresten.

In de strafrechtelijke serie heeft de Hoge Raad op 11 april 1995 het 100.000-ste arrest gewezen.
Er vanuitgaande dat de Hoge Raad strafrecht-arresten produceert sinds 1838, betekent dit dat deze mijlpaal bereikt is na 156 jaar. Gelet op het aantal strafzaken van de afgelopen jaren zal de 200.000-ste al over ongeveer 25 jaar aan de beurt zijn.

Hoe het komt dat er zoveel verdachten in cassatie gaan? Wellicht om de volgende reden. Na zijn veroordeling kan de verdachte (meestal) in hoger beroep en daarna in cassatie. Resultaat daarvan is dat de eerste uitspraak niet onherroepelijk is, en dat de verdachte er dus ook nog niet aan vastzit.
Zolang het hoger beroep en het cassatieberoep lopen, is er geen sprake van een strafblad, hoeft de boete niet betaald te worden, de straf niet uitgezeten enzovoort.

Kosten al die procedures geld? Nee, in beginsel niet. In het strafrecht kan iedereen aan de slag zonder advocaat. Het instellen van beroep is een formaliteit, en daarna duurt het maanden, soms zelfs jaren voordat er weer iets gebeurt.

In hoger beroep wordt de zaak opnieuw bekeken door een of meer andere rechters die de zaak in zijn geheel behandelen. Alleen als deze rechters het eens zijn, kunnen ze een hogere straf opleggen. Daarin zit uiteraard een risico voor de verdachte.

Van een beroep in cassatie wordt een verdachte nooit slechter; het geeft wel tijdwinst. Is de Hoge Raad het met de verdachte eens, dan wordt de uitspraak vernietigd en moet de zaak meestal behandeld worden door een ander gerechtshof of een andere rechtbank. De kans dat deze ook weer een voor de verdachte nadelige beslissing nemen is niet zo groot. Daarbij werkt de tijd vaak in het voordeel van de verdachte. Een belangrijk cassatieargument is dus tijdwinst, oftewel uitstel van executie. terug

 


 

BIJPACHTEN LEIDT NIET (MEER) TOT VERDUNNING

Alleen melkquotum dat dankzij de melkproduktie in het jaar 1983 op een stuk land is verkregen hangt met dat land samen. Dit blijkt uit een recente uitspraak van het Pachthof en betekent een wijziging van een eerdere door het hof vastgelegde regel.

In januari 1993 had het Pachthof nog anders beslist:
een melkveehouder had grond bijgepacht waarop tot dat moment geen melkquotum had gerust. Enkele jaren nadien verkocht hij grond die hij zelf in eigendom had, met een deel van zijn quotum. De verpachter verzette zich hiertegen, met als argument dat zijn belangen werden geschaad. Hij vond dat het melkquotum door het bijpachten ook op zijn pachtgrond rustte.
Het hof gaf hem gelijk. Het melkquotum waarover de pachter reeds beschikte was met de bijgepachte grond gaan samenhangen; zo was het in relatie tot de oppervlakte grond waarmee het samenhing verdund.

Blijkens de recente uitspraak van het Pachthof vindt verdunning nu niet langer per definitie plaats.
In dit geval had de pachter de veehouderij van zijn vader overgenomen kort voordat de superheffing werd ingevoerd. Het ging om een melkvee- annex vleesvarkensbedrijf. In augustus 1984 - dus enkele maanden n  de inwerkingtreding van de Beschikking superheffing - werd hij in de plaats van zijn vader gesteld als pachter van een perceel gras- en bouwland.

Bij verkoop beriep de verpachter zich op de beschikking van het hof uit 1993. Ten onrechte, zoals nu is gebleken. Eerst zal vastgesteld moeten worden dat het perceel in 1983 voor de melkproduktie is gebruikt.

Ook in een heel ander geval heeft het hof dezelfde hoofdregel inmiddels toegepast.
De pachter had de helft van het pachtobject direct bij het ingaan van de overeenkomst in onderpacht uitgegeven aan een zwager. Deze helft was in 1983 nog altijd bij die zwager in gebruik en had in dat jaar dus niet aan de melkproduktie van de pachter bijgedragen. In 1995 hing er dan ook geen melkquotum van de pachter mee samen. terug

 


 

WELKE SOORT BEDRIJFSRUIMTE (VER)HUURT U?

De wettelijke regels over de huur van de zogenaamde midden- standsbedrijfsruimte geven de (onder)huurder een meer solide positie dan de gewone huurbepalingen.

Soms is het niet duidelijk, of er sprake is van middenstandsbedrijfsruimte. Bepalend is, simpel gezegd, of het publiek vrijelijk toegang heeft en er door lokale goodwill een zekere plaatsgebondenheid is.

De Hoge Raad heeft zich al over vele (grens)gevallen moeten uitspreken, zoals ook onlangs. Het betrof de huur van een grote hal, die was onderverhuurd aan een groot aantal kleine ondernemers om tijdens vlooienmarkten e.d. te gebruiken.

De vraag was, welke regels op de hoofd- en onder- huurovereenkomsten van toepassing waren. De huurovereenkomsten zelf bepaalden hierover niets.

Voor de beantwoording van deze vraag komt het aan, zo benadrukte ons hoogste rechtscollege, op de aard van de activiteiten die krachtens de overeenkomsten worden uitgeoefend in de gehuurde ruimte. Ervan uitgaande dat onderhuur is toegestaan, wordt in concreto bekeken of de activiteiten van hoofdhuurder en onderhuurders gezamenlijk kunnen worden aangemerkt als het uitoefenen van een bedrijf dat wordt gekarakteriseerd door de lokale goodwill en dat dus plaatsgebonden is. Het doet er daarbij vervolgens niet toe of alle onderhuurders bedrijfsmatig optreden. Dus ook als een van de onderhuurders in het geheel niet bedrijfsmatig optreedt, kunnen de strengere huurbepalingen betreffende middenstands- bedrijfsruimte toch van toepassing zijn. terug

 


 

LET OP RECHTEN WERKNEMERS BIJ BEDRIJFSOVERNAME

Over de rechten van werknemers bij een (gedeeltelijke) bedrijfsovername wordt regelmatig geprocedeerd, met soms vergaande gevolgen.
De Nederlandse regeling voor, kort gezegd, de overgang van een onderneming, is gebaseerd op een Europese richtlijn. Over de uitleg van deze richtlijn beslist het Hof van Justitie van de Europese Gemeenschap (EG Hof) als hoogste rechter. De beslissingen van het EG Hof gelden in de gehele EG.

Het volgende werd beslist naar aanleiding van een Duits geval en geldt dus ook in Nederland.

Een Duitse bank, de Sparkasse, had een schoonmaakster in dienst. Zij verrichtte haar werk in een filiaal van de bank.
Na enige tijd besloot de bank het schoonmaakwerk uit te besteden aan een schoonmaakbedrijf. Was de werkneemster nu automatisch overgegaan naar het schoonmaakbedrijf en zo ja, had zij ook haar oude arbeidsvoorwaarden behouden?

 

Ja, oordeelde het EG Hof op beide vragen. Overdracht van de schoonmaakwerkzaamheden is overdracht van een ondernemingsonderdeel. Niet van belang is, dat het werk maar door één enkele persoon wordt verricht. Beslissend is, dat de identiteit van de binnen het onderdeel uitgevoerde taken gelijk is gebleven. Het arrest heeft tot de nodige commotie geleid doordat het direct ingrijpende gevolgen heeft, ook voor de verzelfstandiging van andere nevenactiviteiten zoals catering en beveiliging.
Degene, die tot verzelfstandiging overgaat, zal wellicht voor die tijd het personeel van het bewuste bedrijfsonderdeel willen ontslaan. Ontslag met als enige reden verzelfstandiging is echter niet toegestaan. Als er een reden wordt 'gezocht' loopt de werkgever het risico van een procedure wegens kennelijk onredelijk ontslag. In dat geval loopt de koper/overnemer dat risico ook, zo blijkt uit een recente beslissing van de Hoge Raad.
Alle rechten en verplichtingen die voortvloeien uit de bestaande arbeidsovereenkomsten gaan over op de verkrijger van (een onderdeel van) de onderneming. Daaronder valt ook een eventueel door de verkoper van de onderneming aan een werknemer te betalen schadevergoeding wegens kennelijk onredelijk ontslag. Dit betekent dat de koper er goed aan doet altijd te informeren en garanties te bedingen voor de lopende procedures van (ex-)- werknemers. terug

 

e-mail: info@advocare.nl
terug naar de foldermolen

Aan dit nummer werkten mee:
mw. mr V.C. Kloppers, advocaat te Leiden,
mw. mr I.G. ter Laan, KvK te Amsterdam,
mr W.P.M. Mulder, advocaat te Alphen aan den Rijn,
mr J.S. Pen, advocaat te Amsterdam,
mr M.J. Resink, advocaat te Amsterdam,
mr P. Sieswerda, advocaat te Leeuwarden,
Prof. mr G.M.F. Snijders, advocaat te Utrecht.