Ga naar de vernieuwde website van Advocaten.nl
Nieuwsbrief 6, november 1996
Het scheiden der wegen van compagnons die samenwerken binnen een vennootschap onder firma (VOF) of een commanditaire vennootschap (CV) is geen eenvoudige zaak. Ondanks alle goede bedoelingen bij de start van een vennootschap onder firma (VOF) of commanditaire vennootschap (CV) komt het nogal eens voor dat na verloop van tijd wrijvingen ontstaan tussen de compagnons: denk aan het geval dat een vennoot er een "eigen handeltje" naast blijkt te hebben waardoor hij zich niet meer echt inzet voor de zaak. De andere vennoten willen de onderneming graag voortzetten zonder de boosdoener. Wat te doen? De wet biedt twee mogelijkheden: de vennootschap kan worden "opgezegd" of wegens gewichtige redenen worden beëindigd. Opzegging gebeurt buiten de rechter om; voor beëindiging wegens gewichtige redenen is een gang naar de rechtbank noodzakelijk. Beide, opzegging en ontbinding, leiden er echter toe dat de VOF en CV worden ontbonden en dat betekent dat alle vermogensbe standdelen verdeeld moeten worden. |
Daardoor verdwijnt de bestaande onderneming, en dat is nu juist niet de bedoeling. Er is een mogelijkheid die de wet niet met zoveel woorden noemt maar die waarschijnlijk - zeker is het niet - aanwezig is: uitstoting. Uitstoting is - zo kan men zeggen - ontbinding wegens gewichtige redenen, maar met de belangrijke kanttekening dat de boosdoener gedwongen wordt op te stappen terwijl de overige compagnons verder gaan. Laatstgenoemden moeten de boosdoener "zijn aandeel" vergoeden. Willen compagnons bij het aangaan van de VOF of CV zeker weten dat een boosdoener kan worden "uitgestoten" dan laten zij dat in hun contract regelen. Er komt dan in te staan dat als de rechter de uitstoting van een boosdoener goed vindt, de overigen de onderneming zullen voortzetten onder vergoeding aan de boosdoener van zijn aandeel. Zo'n regeling voorkomt onduidelijkheden over de rechtspositie van partijen en garandeert de continuteit van de onderneming. terug |
HUURVERHOGING DOOR EIGEN VERBETERINGEN Door de huurder zelf aangebrachte verbeteringen kunnen tot huurverhoging leiden. Als een huurder van bedrijfsruimte tijdens een lopende huurovereenkomst verbeteringen wenst aan te brengen aan het gehuurde, heeft hij daarvoor toestemming nodig van de verhuurder. Daarnaast dient de bouwlustige huurder zich te realiseren dat hij de verplichting heeft bij het einde van het huurcontract de veranderingen aan het gehuurde weer ongedaan te maken. Deze verplichting van de huurder wordt wel samengevat in de zinsnede: herstel in oude staat. Zijn de verbeteringen eenmaal aangebracht dan kunnen deze een rol spelen bij een wijziging van de huurprijs. Ons hoogste rechtscollege heeft onlangs op deze problematiek de aandacht gevestigd. De vraag was of het voor de vaststelling van de huurwaarde een rol speelde dat de huurder verbeteringen had aangebracht. |
Het Burgerlijk Wetboek bevat de regel dat
door de huurder aangebrachte verbeteringen buiten beschouwing blijven bij het opnieuw
vaststellen van de hoogte van de huurprijs. Dit geldt zowel in het geval van een verzoek
tot verlaging door de huurder, als bij een verzoek tot verhoging door de verhuurder. De
Hoge Raad heeft nu echter op dit uitgangspunt een uitzondering geformuleerd. Als het
gehuurde zodanig geschikt is dat met betrekkelijk geringe kosten door de huurder een
verbetering kan worden aangebracht, dan kan dit wel van invloed zijn op de hoogte van de
huurprijs. Dit betekent dus concreet voor de huurder dat door hem gedane investeringen in
de praktijk kunnen leiden tot een verhoging van de huurprijs! Het voorgaande bewijst weer
eens dat het aanbrengen van wijzigingen aan het gehuurde op alle fronten grote gevolgen
kan hebben. terug
|
IS EEN ONTBINDENDE VOORWAARDE IN DE ARBEIDSOVEREENKOMST TOEGESTAAN? Door ons zogenaamd gesloten systeem van ontslagrecht is het opnemen van een ontbindende voorwaarde, waardoor dit systeem ondergraven zou worden, niet zonder meer toegestaan. Het is voor een werkgever aantrekkelijk om in de arbeidsovereenkomst een ontbindende voorwaarde op te nemen, want wanneer de voorwaarde in vervulling gaat, eindigt de arbeidsovereenkomst van rechtswege (automatisch). Voorafgaande toestemming van de Regionaal Directeur voor de Arbeidsvoorziening (RDA) zou dan niet nodig zijn. De meningen omtrent de toelaatbaarheid van een ontbindende voorwaarde in de arbeidsovereenkomst zijn verdeeld. In 1992 besliste de Hoge Raad dat een ontbindende voorwaarde niet in alle gevallen ontoelaatbaar is. In dat geval was in de arbeidsovereenkomst tussen de maatschap van een ziekenhuis en een gynaecoloog een ontbindende voorwaarde opgenomen. Deze hield in, dat de overeenkomst zou zijn ontbonden indien het bestuur van het ziekenhuis de gynaecoloog geen toestemming zou verlenen om zijn werkzaamheden daadwerkelijk uit te oefenen, danwel indien het bestuur die toestemming zou intrekken. De toestemming werd op een gegeven moment ingetrokken. |
De Hoge Raad achtte de ontbindende voorwaarde in dit geval toelaatbaar aangezien bij vervulling van de voorwaarde de arbeidsovereenkomst niet zou kunnen uitgevoerd, nu de werknemer/gynaecoloog zonder toestemming van het bestuur geen werkzaamheden in het ziekenhuis kon verrichten. Daarbij was ook van belang dat de vervulling van de ontbindende voorwaarde niet door de werkgever tot stand werd gebracht, maar dooreen derde: het bestuur van het ziekenhuis. De Hoge Raad geeft in deze uitspraak aan dat het van de omstandigheden van het geval afhangt of een ontbindende voorwaarde rechtskracht heeft. In mei van dit jaar heeft de Hoge Raad zich wederom uitgesproken over de geldigheid van de ontbindende voorwaarde in een arbeidsovereenkomst. In dit geval waren werknemer en werkgever overeengekomen dat de arbeidsovereenkomst zou eindigen wanneer de werkgever zijn bedrijf zou verkopen. Die voorwaarde was volgens de Hoge Raad niet te verenigen met het gesloten stelsel van ons ontslagrecht. In ons systeem is de werkgever namelijk verplicht om een ontslagvergunning te vragen, ook wanneer hij zijn bedrijf wil beëindigen. Bovendien is de ontbindende voorwaarde niet te rijmen met de speciale wetsartikelen die juist de werknemers beschermen wanneer hun onderneming in andere handen overgaat. De ontbindende voorwaarde als zodanig is dus wel toegestaan, maar uit het voorgaande blijkt, dat de mogelijkheden zeer beperkt zijn. De werkgever doet er goed aan daarover eerst advies te vragen. terug |
LETSELSCHADEVERGOEDING EN DE FISCUS Van iedere vorm van vergoeding, ook een bedrag aan schadevergoeding, claimt de fiscus graag een deel. Waarom dus niet ook te proberen om schadevergoeding als inkomen te benoemen en dus te belasten. Stel iemand is na een ongeval vanaf 30-jarige leeftijd blijvend zodanig in de kreukels, dat hij of zij het voorheen uitgeoefende werk niet meer kan doen. Ook blijkt dat betrokkenene in theorie nog wel ander werk kan doen en daarmee 70% kan verdienen van het salaris voor datum ongeval. Dat betekent dat er geen WAO-uitkering komt. Dat vervolgens geen ander "passend" werk daadwerkelijk kan worden verkregen, doordat geen werkgever zo'n kneus wil hebben, is pech. De WAO zit daar niet mee. De betrokkene zit echter wel met een totaal verlies aan verdiencapaciteit en die moet worden vergoed door de aansprakelijke tegenpartij. Stel het netto inkomen op F 3.000,-- per maand per datum ongeval. |
Dus afgerond zo'n F 40.000,-- netto per jaar tot 65- jarige leeftijd (carrière-aspecten niet meegerekend). Het eerste ziektewetjaar wordt 100% doorbetaald, zodat 34 jaar verlies aan verdiencapaciteit resteert. In totaal een netto verlies van F 1.360.000,--. De contante waarde daarvan beloopt bijvoorbeeld F 880.000,-- netto. Stel daarnaast de extra werkzaamheden (behangen, schilderen, tuinonderhoud) en smartegeld, op F 130.000,--. Dan beloopt de totale schade iets meer dan F 1.000.000,--. Is dat bedrag nu fiscaal belast? Ja, zei de fiscus. Neen, zei de rechter. De schade is immers netto uitgerekend en dan blijft het ook netto. Komt de fiscus dan nooit meer langs? Jawel. Het jaarlijks rendement op die F 1.000.000,-- is fiscaal belast. Het advies is dus om het totale netto schadebedrag zodanig te beleggen dat het een zo hoog mogelijk rendement oplevert en een zo laag mogelijk fiscale belastbaarheid van het rendement. Bepaalde lijfrenteconstructies bieden daartoe de mogelijkheden. terug |
HANDHAVING VAN HET MILIEURECHT Het Midden- en Kleinbedrijf wordt geconfronteerd met verwarrend milieurecht. Het 'Milieu' staat al jarenlang bovenaan de politieke agenda. Het Midden- en Kleinbedrijf ondervindt de gevolgen daarvan in de vorm van een verscherpt handhavingsbeleid van milieuwetgeving. In een aantal Nederlandse gemeenten, waaronder Amsterdam, wordt tegenwoordig gewerkt aan een 'bedrijfstakgewijze aanpak in het kader van de milieuwetgeving'. Daartoe wordt getracht het woud van milieuregels te reduceren tot een aantal relatief eenvoudige geboden en verboden. Enerzijds wordt daarmee een preventief effect beoogd: de gedachte is dat bedrijven minder snel de regels zullen overtreden wanneer zij weten waaraan zij toe zijn. Anderzijds wordt de opsporing van milieu-overtredingen op deze manier vereenvoudigd en kan de reguliere politie, die uiteraard niet is gespecialiseerd in milieu wetgeving, toch bij de opsporing worden betrokken. Aan deze aanpak zijn naast een aantal evidente voordelen ook nadelen verbonden. Ter illustratie kunnen wij het voorbeeld nemen van de hoofdstedelijke aanpak van de milieuverontreiniging bij het reinigen van gevels. De laatste jaren heeft het langs chemische of mechanische weg schoon spuiten van buitengevels van huizen en kantoren een grote vlucht genomen. Uiteraard moet de daaraan verbonden schade voor het milieu alsmede de overlast voor omwonenden tot een minimum worden beperkt. De Amsterdamse Milieudienst heeft het handhavingsbeleid in een notitie vastgelegd. |
Daarin wordt aangegeven welke voorzorgsmaatregelen moeten worden getroffen en welke vergunningen en ontheffingen moeten worden aangevraagd. Maar wat blijkt: alleen al de term 'gevelreiniging' zorgt voor verwarring. Geldt de notitie ook voor glazenwassers die een glazen pui reinigen, voor een schoonmaakbedrijf dat graffiti verwijdert, of voor het verwijderen van los vuil met schoon leidingwater? En zo niet, welke regels zijn dan toepasselijk? Een ander probleem is gelegen in de opsporing door niet gespecialiseerde politiemensen. De doorsnee agent weet niet waar hij op moet letten. In de notitie zijn weliswaar een 'checklist' opgenomen, waarop de verbalisant hokjes moet aankruisen, en een model proces-verbaal, maar dat is bepaald geen garantie voor een adequaat politie-optreden. Een gevaar is bijvoorbeeld dat het proces-verbaal vol staat met standaard formuleringen, waarvan de verbalisant de betekenis niet of nauwelijks kan begrijpen. Nijpender is, dat niet is voorzien in monstername. De rechter zal dus bij de beantwoording van de vraag of er sprake is van milieu-verontreiniging moeten afgaan op de waarnemingen van een niet-deskundige. De milieudienst doet dit probleem eenvoudig af met de opmerking dat er bij reinigingsactiviteiten altijd wel sprake zal zijn van overschrijding van de normen. Dit komt in feite neer op een soort omkering van de bewijslast. Waardoor de bekeurde ondernemer zal moeten aantonen dat geen sprake is van overschrijding van de normen. Dat is in strijd met het uitgangspunt dat niemand schuldig is voordat zijn schuld is bewezen. De conclusie is dan ook dat de problemen met het handhaven van milieuwetgeving met deze zogenaamde bedrijfstakgewijze aanpak in feite worden afgewenteld op het bedrijfsleven. terug |
De consequenties van copiëren. Wie een ander informatie geeft, doet dat vaak door bestaande informatie ter beschikking te stellen; een copietje is zo gemaakt. Dit mag, zolang het op kleine (niet commerciële) schaal geschiedt. Maar het is moeilijk te bepalen, wanneer 'even copieren' wijl met commercieel oogmerk gebeurt en niet meer mag. Dit kan vervelende gevolgen hebben. Onlangs wees de President van de Arrondissementsrechtbank in Amsterdam een vonnis, waarbij een en ander nadere invulling kreeg. Wat was er aan de hand? Een multinational verzond, op verzoek van geFnteresseerden, informatie over bepaalde apparatuur, die men verhandelde. Bij het informatiepakket was in kopie een gedeelte van een bestaand wetenschappelijk werk meegezonden. Dit wetenschappelijk werk bevatte een inventarisatie van soortgelijke apparatuur en verder werd omschreven wat er met deze apparatuur gedaan kon worden. Het ondersteunde dan ook niet zozeer het commercieel te verhandelen specifieke produkt, maar liet zien welke mogelijkheden er nog meer bestonden. Het wetenschappelijk werk, waaruit gekopieerd was, is niet in de winkel te koop maar wel bij diverse bibliotheken - eveneens in kopie - te verkrijgen of in te zien. De auteur van het wetenschappelijk werk vond, dat de multinational door deze handelwijze inbreuk maakte op haar auteursrecht. |
Er was namelijk niet om toestemming verzocht, haar naam was niet vermeld en - zo betoogde de auteur - haar werk werd ter ondersteuning van de verkoop gebruikt. Onze multinational beriep zich echter eveneens op de Auteurswet; volgens haar ging het hier om 'eigen gebruik'. Van 'eigen gebruik' kan namelijk sprake zijn, indien in beperkte mate en op verzoek van een ander auteursrechtelijk beschermde werken gecopieerd worden. Dit 'eigen gebruik' kan een auteursrechthebbende niet verbieden. De President vond dat het zenden van copietjes aan anderen niet onder het begrip 'eigen gebruik' viel en dus was er naar zijn mening sprake van een inbreuk op het auteursrecht. Deze opvatting van de President is waarschijnlijk niet correct, want in de wetenschap en in andere rechterlijke uitspraken wordt daar anders over gedacht. Bedrijven doen er verstandig aan om bij verzending van informatie en van copieën van werken van anderen op verzoek van mensen buiten het bedrijf uitdrukkelijk te vermelden dat de gevraagde informatie op verzoek, initiatief en ten behoeve van de aanvrager is verzonden. Deze handelwijze dekt misschien niet alles af, maar legt het vermoeden van correct handelen in ieder geval bij de afzender. Tot slot: wie inbreuk maakt op andermans auteursrecht, kan veroordeeld worden tot het afdragen van (mede) door of met deze inbreuk behaalde winst. terug |
Aan dit nummer werkten mee:
mr P. Hoogenraad, advocaat te Maassluis,
mw. mr I.G. ter Laan, KvK te Amsterdam,
mr W.P.M. Mulder, advocaat te Alphen aan den Rijn,
mr J.S. Pen, advocaat te Amsterdam,
mr M.J. Resink, advocaat te Amsterdam,
mr P.C.E. van Wijmen, advocaat te Breda.