Ga naar de vernieuwde website van Advocaten.nl

 

Nieuwsbrief 9,   juli 1997

Inhoud

andere nieuwsbrieven

Nieuwsbrief december 2002
Nieuwsbrief september 2002
Nieuwsbrief juli 2002
Nieuwsbrief mei 2002
Nieuwsbrief december 2001
Nieuwsbrief januari 2001
Nieuwsbrief november 2000
Nieuwsbrief augustus 2000
Nieuwsbrief mei 2000
Nieuwsbrief februari 2000
Nieuwsbrief november 1999
Nieuwsbrief augustus 1999
Nieuwsbrief mei 1999
Nieuwsbrief juli 1998
Nieuwsbrief april 1998
Nieuwsbrief december 1997
Nieuwsbrief oktober 1997
Nieuwsbrief juli 1997
Nieuwsbrief april 1997
Nieuwsbrief december 1996
Nieuwsbrief november 1996
Nieuwsbrief juli 1996
Nieuwsbrief april 1996
Nieuwsbrief december 1995
Nieuwsbrief oktober 1995
Nieuwsbrief juli 1995

PRIJSAFSPRAKEN VERBODEN

Binnenkort zal het Nederlandse mededingingsrecht ingrijpend worden gewijzigd met als gevolg dat veel meer ondernemingen zich van concurrentiebeperkende maatregelen zoals prijsafspraken zullen moeten onthouden.
Voor veel ondernemers in het midden -en kleinbedrijf is het terrein van het mededingingsrecht onbekend. Enerzijds komen grote internationale fusies die onderworpen zijn aan het strenge EG-kartelrecht nauwelijks voor in het MKB; anderzijds biedt het nationale recht de ondernemers veel vrijheid. Vandaar dat in het verleden wel werd gesproken over Nederland als kartelparadijs. Hierin gaat binnenkort verandering komen: een nieuwe Mededingingswet is op komst.
De oude Wet Economische Mededinging (WEM) ging uit van een misbruikstelsel: concurrentiebeperkingen waren toegestaan totdat kwam vast te staan dat deze misbruik opleverden.
De nieuwe Mededingingswet echter gaat uit van het zogenaamde verbodstelsel: concurrentiebeperkingen zijn verboden tenzij ze tot een uitgezonderde categorie behoren of ontheffing is verkregen.

 Dat mag een rigoureuze verandering worden genoemd! Aan de nieuwe Mededingingswet ligt het beginsel ten grondslag dat alle vormen van concurrentiebeperking zijn verboden: prijsbinding, afspraken over marktverdeling etc. Desnoods kan de rechter door een belanghebbende worden gevraagd een ondernemer te verbieden zich te gedragen overeenkomstig een verboden concurrentiebeperkende afspraak. Overtredingen van de Mededingingswet zullen leiden tot boetes.
Er zijn wel wat uitzonderingen. Bijvoorbeeld: regelingen waarbij slechts een beperkt aantal ondernemingen zijn betrokken die een beperkte omzet behalen, worden (meestal) niet getroffen door het verbod. Verder kan een ontheffing worden verleend door de Minister.
De ondernemer kan van deze ingrijpende verandering nadeel ondervinden, maar er evenzeer voordeel van hebben (aan concurrentiebeperkende afspraken behoeft hij zich niets meer gelegen te laten liggen).  terug 

 


 

VERANDERINGEN REGELS HANDELSREGISTER VAN DE KvK

De op korte termijn te verwachten wijzigingen in de Handelsregisterwet leveren zowel voor de onderneming als voor de gebruiker van het handelsregister veel voordelen op.
Iedere onderneming is verplicht zich in te schrijven bij het handelsregister van de Kamer van Koophandel. De informatie is openbaar en kan door iedere belangstellende worden ingezien. Het huidige systeem van registratie wordt vaak ervaren als een hoop rompslomp met formulieren en allerlei verplichtingen.
Met een wijziging in de Handelsregisterwet hopen de Kamers van Koophandel hierin verbeteringen aan te brengen. De nieuwe wet treedt naar verwachting in werking per 1 oktober a.s.
Wat betekent de wijziging van de Handelsregisterwet concreet voor u als ondernemer? De belangrijkste gevolgen zijn:

De inschrijving van alles wat de onderneming betreft wordt straks nog maar door ‚‚n Kamer beheerd, namelijk daar waar de hoofdvestiging van de onderneming daadwerkelijk is gevestigd. Dat betekent dat er geen extra inschrijving meer nodig is bij een andere Kamer, bijvoorbeeld van de statutaire zetel van een
rechtspersoon of van nevenvestigingen in een ander Kamergebied.

 Informatie over ondernemingen is bij iedere Kamer beschikbaar. Een uittreksel kan dus in de toekomst bij iedere Kamer van Koophandel in Nederland worden opgevraagd, ongeacht of het betreffende bedrijf bij die Kamer staat ingeschreven.
De onderneming krijgt ‚‚n achtcijferig handelsregisternummer. Dit nummer moet de onderneming op briefpapier, orders en facturen vermelden. Deze verplichting geldt overigens pas na een overgangstermijn: drie jaar na de invoering van de Handelsregisterwet.
Er komen formulieren waarmee de opgaaf bij het handelsregister kan worden gedaan. Deze formulieren zijn meer gebruikers-vriendelijk: duidelijker en eenvoudiger.
Door de nieuwe wet hebben de Kamers de mogelijkheid gekregen om gegevens steeds meer elektronisch te gaan verwerken. Dit betekent dat in de toekomst opgave kan worden gedaan via elektronische weg in plaats van via formulieren. Dit kan nog enige tijd duren. Wel is het nu al mogelijk om via internet informatie uit het handelsregister te verkrijgen.
Behalve een wijziging van de Handelsregisterwet zijn er ook voorstellen om de financiéle structuur van de Kamers van Koophandel te veranderen. De nieuwe Wet op de Kamers van Koophandel, die op dit moment in de Tweede Kamer wordt besproken, zal naar verwachting per 1 januari 1998 in werking treden. Dit brengt mee dat de hoogte van de jaarlijkse bijdrage aan de Kamer zal wijzigen. Het Ministerie van Economische Zaken is namelijk van mening dat de Kamers meer volgens het profijtbeginsel moeten gaan werken, oftewel volgens het 'de gebruiker betaalt'-principe. Dit uitgangspunt betekent echter wel dat vooral kleine bedrijven meer aan de Kamer moeten gaan betalen. De jaarlijkse bijdrage van grote NV's en BV's zal lager worden.  terug

 


 

RECENTE ERVARINGEN MET DE WET BOETEN

Sedert 1 augustus 1996 is sprake van verwijtbare werkloosheid indien de werknemer zich zodanig verwijtbaar heeft gedragen dat hij redelijkerwijs moest begrijpen dat dit gedrag tot ontslag kon leiden. Ook als aan de voortzetting van de dienstbetrekking niet zodanige bezwaren zijn verbonden dat deze voortzetting niet in redelijkheid van de werknemer kon worden gevergd, is er sprake van verwijtbare werkloosheid.
Hoe gaat de bedrijfsvereniging met deze criteria om?
Bij verwijtbare werkloosheid is de bedrijfsvereniging nu verplicht tot een weigering van de uitkering of - bij verzachtende omstandigheden - een korting van 35 procent gedurende 26 weken. Op grond hiervan heeft de mening postgevat dat verzet tot het uiterste tegen een ontslagverzoek van de werkgever geboden is, wil de werknemer zijn uitkeringsrechten veilig stellen.

  Dat levert natuurlijk een probleem op als de werknemer en de werkgever toch van elkaar af willen. In een dergelijke situatie wordt vaak een zogeheten 'pro-forma-procedure' bij de kantonrechter gevoerd, waarbij ontbinding van de arbeidsovereenkomst op neutrale grondslag wordt gevraagd en over en weer geen verwijten worden gemaakt. De werknemer voert slechts formeel verweer. Volgens een recente richtlijn van de bedrijfsvereniging BV25 mag een werknemer niet op deze wijze meewerken aan de beéindiging van de arbeidsovereenkomst als een verweer daartegen tot behoud daarvan zou hebben geleid. Bij een strikte toepassing van deze richtlijn zou de pro-forma-procedure derhalve het recht op een uitkering in gevaar kunnen brengen. De meest veilige, want moeilijk weerlegbare, grondslag voor een dergelijke procedure is dat partijen niet meer vruchtbaar kunnen samenwerken of dat verschil van inzicht bestaat over de wijze waarop de functie moet worden uitgeoefend. Het verzoek aan de kantonrechter moet natuurlijk wel met voldoende feiten zijn gestaafd.  terug

 


 

PORTRETRECHT AANGESCHERPT

Een onlangs door de Hoge Raad gewezen arrest over portretrecht heeft tot gevolg dat een adverteerder nog beter op zijn tellen moet passen als er in zijn reclameboodschap iemand wordt geportretteerd.
Hoe vaak komt het niet voor dat in reclame-uitingen gebruik wordt gemaakt van gefotografeerde personen? Bijna altijd, en daarin schuilt soms een gevaar. Geportretteerden kunnen zich verzetten tegen openbaarmaking van hun portret, voor zover zij daarbij een "redelijk belang" hebben.
Een dergelijk redelijk belang kan bijvoorbeeld bestaan uit een privacy-belang, maar ook uit een financieel belang.
Voorheen moest de geportretteerde, indien hij bezwaar had tegen gebruik van zijn portret, dit redelijk belang niet alleen stellen maar ook aantonen. Dit laatste hoeft, gelet op het arrest van de Hoge Raad, in de toekomst niet meer.
De zaak die aan de Hoge Raad is voorgelegd handelde om een beroeps-discodanser die, zonder dat hij daarvan afwist, zijn halfnaakte lichaam terug zag in een advertentie in de Gay-krant.

De jongen, naar eigen zeggen niet homosexueel geaard en kennelijk ook bang voor associaties met de homobeweging, maakte bezwaar tegen publikatie van zijn portret in deze context en deed daarbij een beroep op het portretrecht uit de Auteurswet.

Bij de rechtbank ving de danser bot, omdat werd aangenomen dat hij toestemming had verleend. Het hof oordeelde dat de danser weliswaar geen toestemming had verleend, maar dat hij geen redelijk belang had bij een verbod tot verdere openbaarmaking. De foto was immers gemaakt in een discotheek waar hij destijds beroepsmatig, grotendeels ontkleed, zijn kunnen te beste gaf. Volgens het hof viel aldus niet in te zien waarom hij, gelet op de aard van zijn vroegere werk, nu opeens bezwaar had tegen de publikatie van zijn portret in deze advertentie. De Hoge Raad verwerpt zowel de argumenten van de rechtbank als het hof, maar voegt daar ook nog iets aan toe: Een ieder die zijn portret ziet in een reclame-uiting heeft in beginsel een redelijk belang om zich tegen dergelijk gebruik te verzetten. Dit heeft als consequentie dat de geportretteerde een eenvoudiger bewijspositie heeft verkregen. Moest hij vroeger zijn redelijk belang aannemelijk maken, tegenwoordig lijkt de enkele constatering van het gebruik van zijn portret voldoende om tot een verbod te komen.
De adverteerder zal dus in de toekomst nog beter moeten opletten en met name goede afspraken met de toeleverancier van de foto moeten maken. Deze laatste zal, wil men veilig kunnen adverteren, in het bezit moeten zijn van een schriftelijk document waaruit de toestemming van de geportretteerde voor verder (commercieel) gebruik van de foto onomstotelijk moet blijken.   terug

 


 

AANSPRAKELIJKHEID BIJ VERVUILING

Een vervuilende partij kan aansprakelijk worden gesteld voor alle kosten die voortkomen uit de vervuiling, ook al waren er nog andere partijen die tot de vervuiling hebben bijgedragen. Dat heeft de HR onlangs bepaald.
De casus is als volgt: De percelen van Bakker en Moerman worden gescheiden door een afwateringssloot. Het waterschap sommeert beiden om de sloot te hekkelen en voldoende uit te diepen. Beiden gaan aan de slag. Een deel van de bagger wordt gedeponeerd op het perceel van Moerman en het andere deel op dat van Bakker. Laatstgenoemde heeft het vermoeden dat Moerman de sloot heeft vervuild met zware chemicalién. Laboratoriumonderzoek bevestigt de vervuiling. Moerman erkent dat hij de sloot heeft vervuild. Bakker vordert van Moerman zo'n Ý 11.000,- voor de kosten van het laboratoriumonderzoek en opruiming van de op zijn perceel gedeponeerde bagger.

  Moerman weigert echter de volledige schade aan Bakker te betalen omdat hij slechts voor een deel aansprakelijk zou zijn. De vervuiling zou namelijk ook nog door twee anderen zijn veroorzaakt, te weten een autospuiter en de zoon van Bakker die wel eens aan een auto sleutelde. De Hoge Raad oordeelt echter dat Moerman de totale schade van Bakker moet betalen. Bakker wordt dus niet opgezadeld met het probleem wie nu precies welk aandeel in de vervuiling heeft. De conclusie die uit dit arrest kan worden getrokken, is: vervuil nooit en zeker niet op de grond die mogelijk door anderen is vervuild, want dan bent u meteen aansprakelijk voor de totale vervuilingsschade.
Kan Moerman nog proberen de schade voor een deel te verhalen op de andere twee vervuilers? Uiteraard, maar wanneer de andere vervuilers geen cent hebben of wanneer Moerman het bewijs niet rond krijgt, blijft de totale schade voor zijn rekening.  terug

 


 

ONTSLAG TIJDENS PROEFTIJD

De werkgever dient bij ontslag tijdens een proeftijd de nodige
zorgvuldigheid te betrachten om te voorkomen dat hij wordt aangesproken tot vergoeding van de door de werknemer tengevolge van het ontslag geleden schade.
Werkgever en werknemer kunnen bij het aangaan van de arbeidsovereenkomst een proeftijd overeenkomen. Dit moet wel uitdrukkelijk, maar behoeft in beginsel niet schriftelijk te gebeuren, al is dit voor het bewijs van een dergelijke afspraak aan te raden. Een proeftijd geeft de werkgever en werknemer de mogelijkheid zonder de voor de opzegging geldende bepalingen, zoals een ontslagvergunning, opzegtermijnen en de wettelijke opzegverboden, de arbeidsovereenkomst te beéindigen. Er zijn wel twee vereisten:
De proeftijd moet voor beide partijen gelijk zijn en de proeftijd mag niet langer dan twee maanden duren.

 Is hieraan niet voldaan, dan is de proeftijd nietig; hij bestaat dan niet. Een te lange termijn wordt dus niet omgezet in maximaal twee maanden. In de praktijk wordt nogal eens gedacht dat met name de werkgever willekeurig gebruik kan maken van het proeftijdbeding. De Hoge Raad heeft reeds eerder vastgesteld dat een proeftijd er voor is om enerzijds de werkgever in staat te stellen om inzicht te verkrijgen in de bekwaamheid van de werknemer en anderzijds de werknemer de gelegenheid te bieden inzicht te verkrijgen in de aard van het werk waarvoor hij is aangenomen. Zo mag een werkgever niet een proeftijd bedingen indien de werknemer reeds eerder werkzaamheden heeft verricht langer dan de proeftijd, bijvoorbeeld als uitzendkracht. Wordt daarna een arbeidsovereenkomst gesloten, dan wordt de werkgever geacht op de hoogte te zijn van de bekwaamheid van de werknemer.
Ook het handelen in strijd met discriminatieverboden, zoals ontslag van een zwangere vrouw tijdens de proeftijd, kan tot nietigheid van het ontslag leiden. Kortom, de werkgever dient voorzichtig te zijn met de motivering als hij een werknemer wenst te ontslaan tijdens de proeftijd.  terug

 

e-mail: info@advocare.nl
terug naar de foldermolen

Colofon:
Aan deze uitgave werkten mee:
mr P. Hoogenraad, advocaat te Maassluis
mw mr B.I. Klaassens, advocaat te Groningen
mw mr V.C. Kloppers, advocaat te Leiden
mr. W.P.M. Mulder, advocaat te Alphen aan den Rijn
mr M.J. Resink, advocaat te Amsterdam
Prof mr G.M.F. Snijders, advocaat te Utrecht
Eindredactie: mr C.E. van de Pas-Rutgers van der Loeff