Ga naar de vernieuwde website van Advocaten.nl
Nieuwsbrief 8, april 1997
Het betere alternatief. De (im)materiële meerwaarde van mediation is groot. Een
investering die qua geld, tijd en energie dik de moeite waard is. Conflicten zijn er
altijd geweest en zullen er altijd zijn. Het gaat erom wat je er mee doet. Als het niet
lukt om het conflict zelf op te lossen, zijn er twee alternatieven: * Niets doen. Het
conflict laten voortwoekeren. * Naar de rechter stappen: een derde inhuren om het conflict
te beslechten, waarbij de ene of andere partij (gedeeltelijk) gelijk krijgt. Exit
conflict, maar meestal ook exit relatie tussen partijen. Er is een beter alternatief. Dat is pas echt "hoor". En de andere partij doet dat op dezelfde wijze, hoort nu wat de andere partij werkelijk bedoelt of hoe hij het conflict ziet en kan daar zijn visie op geven. Echt "wederhoor". |
Hebben partijen ontdekt wat het echte conflict
is, dan kunnen partijen de echte oplossing vaak zelf vinden. Voorwaarde voor dat proces is
een minimaal begin van vertrouwen in elkaar. Dat vertrouwen tot stand brengen, is de
eerste en misschien wel belangrijkste taak van de mediator. Hoe vaak hoor je niet:
"Mediation is prachtig, maar in dit geval werkt dat niet. De ander is voor geen cent
te vertrouwen." Dan maar naar de rechter toe die de knoop doorhakt en daarmee vrijwel
ook steeds de relatie tussen partijen.(Het is niet voor niets dat je als advocaat aan de
cliënt in het eerste gesprek vraagt: doet u nog zaken met die ander, wilt u zaken blijven
doen?). Kortom, het moeilijkste van mediation is partijen aan tafel te krijgen. Mediation
heeft de volgende voordelen: |
AANSPRAKELIJKHEID BIJ BEDRIJFSONGEVALLEN Een recente uitspraak van de Hoge Raad leert dat werkgevers eigenlijk geen succesvol
verweer meer kunnen doen op eigen schuld, indien hun werknemer het slachtoffer is van een
bedrijfsongeval. Welke ingrediënten moet je hebben: ongeval, onvoldoende
veiligheidsvoorschriften en dat er bij de werknemer niet sprake was van opzet of bewuste
roekeloosheid. De werkgever kan praktisch nooit bewijzen dat de werknemer opzettelijk naar
beneden sprong. Maar hoe zit het nu met "bewuste roekeloosheid"? Dan denk je
toch in de praktijk aan iemand die willens en wetens hoogstgevaarlijke risico's heeft
genomen. |
later op de dag dacht P. toch weer slim te zijn,
want hij kon een bepaald onderdeel van zijn werk natuurlijk sneller en gemakkelijker doen
door net even via de golfplaten te lopen. En wat iedereen had kunnen voorspellen,
gebeurde. P. zakte door het dak en stortte naar beneden. Hij liep ernstig letsel op. De
werkgever wijst de aansprakelijkheid van de hand. Argument: bewuste roekeloosheid bij P. Werknemer P. brengt de zaak voor de rechter. Hij verliest in twee instanties, doch de Hoge Raad komt hem te hulp. De Hoge Raad oordeelt dat niet is komen vast te staan dat P., op het moment dat hij over de golfplaten liep, zich in voldoende mate bewust is geweest van het roekeloos karakter van zijn handelen. In feite komt de uitspraak er op neer dat een werkgever veiligheidsmaatregelen moet nemen om te voorkomen dat een werknemer zelfs maar in de verleiding komt dergelijke gedragingen uit te halen (bijvoorbeeld door touwen te spannen of een hekwerk langs de loopplanken op te richten). Gebeurt dat niet, dan ligt de aansprakelijkheid ingeval van een bedrijfsongeval voor de hand en is de kans op succesvol verweer bijkans uitgesloten. En dat is een kostbare zaak: Het leidt immers tot hogere Ziektewet- en WA-premies. terug |
NOGMAALS BIETENQUOTUM EN VERGOEDING Op 14 januari 1997 heeft het Pachthof een tweede uitspraak gedaan over het bestaan van
vergoedingsplichten tussen pachter en verpachter met betrekking tot bietenquotum, welke
uitspraak wederom in het nadeel van de pachter is uitgevallen. In de eerste uitspraak -
van 29 november 1994 - ging het om de vraag of een gewezen pachter aanspraak had op een
vergoeding in verband met het feit dat hij bij het einde van de pacht-overeenkomst
bietenquotum aan zijn voormalige verpachter had moeten laten overschrijven. De vraag werd
ontkennend beantwoord. Geoordeeld werd dat de pachter - anders dan in het geval van
melkquotum - geen vermogensrecht had opgebouwd dat aan de verpachter werd gelaten. Dit was
volgens het Pachthof het gevolg van het grondgebonden karakter van het Suikersysteem
1989/1990. In de tweede uitspraak ging het om de vraag of een pachter die zonder diens
toestemming bietenquotum heeft verkocht wanprestatie jegens zijn verpachter heeft
gepleegd. De vraag werd in bevestigende zin beantwoord. Consequentie hiervan was dat de
pachter de schade diende te vergoeden die zijn verpachter door de verkoop had geleden. |
Ook nu was overigens sprake van een gewezen
pachter; de pachtovereenkomst was inmiddels ten einde gekomen. Het Pachthof bevestigde de eind 1994 uitgezette koers, dit keer in een geval waarop het Suikersysteem 1993 van toepassing was. Men zou hebben verwacht dat de pachter honderd procent van de waarde van het verkochte quotum diende te vergoeden. Het Pachthof veroordeelde hem in feite echter tot de vergoeding van het dubbele. Ter berekening van de schadevergoeding zocht het Pachthof namelijk aansluiting bij artikel 18 van het Suikersysteem 1993, en met name bij de regel ingevolge waarvan maximaal 2.500 kg. bietenquotum kan worden overgeboekt, indien een pachter bij het einde van de pachtovereenkomst elke medewerking aan overschrijving weigert. Naar analogie van deze regel bepaalde het Pachthof de schadevergoeding op 2.500 kg. per hectare akkerbouwgrond. En dat terwijl er met elke hectare niet meer dan ongeveer 1.250 kg. samenhing. De waarde van 1 kg. bietenquotum begrootte het Pachthof op een bedrag van F 1,50. terug |
Het niet naleven van de wettelijke verplichting tot storting van het minimumkapitaal
bij oprichting van een BV kan de aandeelhouder in een later stadium, wanneer hij daar geen
rekening mee houdt, een onaangename verrassing bezorgen, zoals o.a. blijkt uit een recente
uitspraak van de rechtbank RotterdamBij de oprichting van een besloten vennootschap (BV)
zal ten minste het minimumkapitaal van F 40.000,- gestort moeten worden. Bij storting moet
men primair denken aan terbeschikkingstelling van F 40.000,- door overmaking op een
bankrekening ten name van de BV (in oprichting). Ook denkbaar is dat ingebracht wordt op
aandelen anders dan in geld, dat wil zeggen door middel van inbreng van een onderneming of
goederen. In dat geval zal een accountantsverklaring onvermijdelijk zijn: de accountant
zal immers moeten beoordelen of het ingebrachte ten minste het te storten kapitaal waard
is (ten minste dus F 40.000,-). |
De notaris leidde uit de verklaring af dat het
kapitaal was gestort en richtte de BV op. Korte tijd later failleerde de BV en de curator
doorzag het gebeurde. Hij sprak de aandeelhouder aan tot storting van F 40.000,-, omdat
geen "feitelijke storting" had plaatsgevonden. De aandeelhouder verweerde zich daartegen. Hij had de kredietfaciliteit verworven ten behoeve van de BV (i.o.), maar had zich tegenover de bank in priv borg gesteld voor de nakoming van de verplichtingen door de BV. Inmiddels was de aandeelhouder/oprichter door de bank aangesproken, in priv, tot betaling van F 104.378,52. Tegenover de curator voerde de aandeelhouder aan dat het nu welletjes was en dat hij niet bereid was ook nog eens F 40.000,- te storten. De rechtbank verwierp het verweer. Geoordeeld werd dat het minimumkapitaal van F 40.000,- door de aandeelhouder(s) feitelijk moet zijn gestort. Het beschikbaar zijn van een kredietruimte van tenminste F 40.000,- is (uiteraard) niet voldoende. Het minimumkapitaal dient ertoe aan de crediteuren van de BV een waarborg te verschaffen tot verhaal van de vorderingen op de BV. Wanneer F 40.000,- beschikbaar wordt gesteld op een rekening, terwijl daartegenover een vordering van de bank staat, is er geen sprake van storting, zo oordeelde de rechtbank. In dit geval was gebleken dat de aandeelhouder door de bank onjuist was genformeerd. De bank had, als deskundige op dit terrein, aan de aandeelhouder kenbaar moeten maken dat dit geen geldige storting was. Door de aandeelhouder daar niet op te wijzen, pleegde de bank wanprestatie tegenover de aandeelhouder. Dat echter baatte de aandeelhouder niet: een vordering op de bank kon hij daar niet aan ontlenen. Volgens de rechtbank was de aandeelhouder hoe dan ook, met of zonder juiste informatie van de bank, verplicht F 40.000,- te storten en "schade" door de onjuiste informatie van de bank had de aandeelhouder niet geleden. De aandeelhouder dacht er waarschijnlijk anders over: hij veronderstelde door de borgtochtovereenkomst tegenover de bank een risico te lopen de totale schuld van de BV terug te moeten betalen uit zijn priv-vermogen, inclusief het stortingsbedrag van F 40.000,-. Nu bleek de aandeelhouder dat hij behalve voldoening bij de bank van ruim F 100.000,- ook nog F 40.000,- moest afdragen aan de BV. De uitspraak van de rechtbank Rotterdam maakt (weer) duidelijk dat de regels over storting van kapitaal in een BV stipt moeten worden nageleefd. Gebeurt dat niet, dan bestaat het risico de rekening daarvoor later gepresenteerd te krijgen. terug |
Colofon:
Aan deze uitgave werkten mee:
mr P. Hoogenraad, advocaat te Maassluis
mw mr B.I. Klaassens, advocaat te Groningen
mw mr V.C. Kloppers, advocaat te Leiden
mr. W.P.M. Mulder, advocaat te Alphen aan den Rijn
mr M.J. Resink, advocaat te Amsterdam
Prof mr G.M.F. Snijders, advocaat te Utrecht