Ga naar de vernieuwde website van Advocaten.nl

 

Nieuwsbrief 8,   april 1997

Inhoud







andere nieuwsbrieven

Nieuwsbrief december 2002
Nieuwsbrief september 2002
Nieuwsbrief juli 2002
Nieuwsbrief mei 2002
Nieuwsbrief december 2001
Nieuwsbrief januari 2001
Nieuwsbrief november 2000
Nieuwsbrief augustus 2000
Nieuwsbrief mei 2000
Nieuwsbrief februari 2000
Nieuwsbrief november 1999
Nieuwsbrief augustus 1999
Nieuwsbrief mei 1999
Nieuwsbrief juli 1998
Nieuwsbrief april 1998
Nieuwsbrief december 1997
Nieuwsbrief oktober 1997
Nieuwsbrief juli 1997
Nieuwsbrief april 1997
Nieuwsbrief december 1996
Nieuwsbrief november 1996
Nieuwsbrief juli 1996
Nieuwsbrief april 1996
Nieuwsbrief december 1995
Nieuwsbrief oktober 1995
Nieuwsbrief juli 1995

MEDIATION

Het betere alternatief. De (im)materiële meerwaarde van mediation is groot. Een investering die qua geld, tijd en energie dik de moeite waard is. Conflicten zijn er altijd geweest en zullen er altijd zijn. Het gaat erom wat je er mee doet. Als het niet lukt om het conflict zelf op te lossen, zijn er twee alternatieven: * Niets doen. Het conflict laten voortwoekeren. * Naar de rechter stappen: een derde inhuren om het conflict te beslechten, waarbij de ene of andere partij (gedeeltelijk) gelijk krijgt. Exit conflict, maar meestal ook exit relatie tussen partijen. Er is een beter alternatief.
Bij mediation (conflictbemiddeling) roepen (roept een van de) partijen bij het conflict de hulp van een zgn. mediator in. De mediator (conflictbemiddelaar) is getraind in het partijen zelf laten oplossen van het conflict. Een conflict dient zich in een bepaalde vorm aan, bijvoorbeeld verstoorde arbeidsrelatie. Bij de rechter of bij onderhandelingen gaat het meestal uitsluitend over de vraag: hoe uit elkaar en voor hoeveel geld. Aan de vraag of "uit elkaar" de beste oplossing van het conflict is, komt men meestal niet toe. Het hoor en wederhoor beperkt zich tot de verwijten die partijen elkaar maken, het verweer daarop en discussie over de vraag of, en zo ja, hoeveel geld betaald moet worden. Bij de tot nu toe meest gebruikte vorm van conflictoplossing (het inschakelen van de rechter) zijn dit ook de enige aspecten die relevant zijn. Door mediation echter kunnen partijen van elkaar horen wat de belangen van de partijen zijn die tot het conflict hebben geleid, dat wat je in eerste instantie niet ziet of hoort. Die onderliggende belangen komen wel boven tafel bij mediation, omdat partijen dan in een heel andere sfeer met elkaar spreken. De belangrijkste kenmerken van mediation zijn:
1. Een sfeer van relatieve ongedwongenheid (je kunt niet geconfronteerd worden met een jou onwelgevallige oplossing van het conflict. Een mediator heeft geen beslissingsbevoegdheid, hij helpt partijen met elkaar te overleggen/ onderhandelen om tot een voor beide partijen aanvaardbare oplossing van het conflict te komen. Slagen zij daarin niet, dan beëindig(t)en (een van de) partijen de mediation). 2. Vrijwilligheid (je hebt zelf voor deze wijze van conflictoplossing gekozen en bent niet "voor de rechter gesleurd"). 3. Vertrouwelijkheid (wat je zegt kan in een eventueel latere procedure niet tegen je worden gebruikt. Geen aanwezigheid van derden, b.v. pers).

Dat is pas echt "hoor". En de andere partij doet dat op dezelfde wijze, hoort nu wat de andere partij werkelijk bedoelt of hoe hij het conflict ziet en kan daar zijn visie op geven. Echt "wederhoor".

Hebben partijen ontdekt wat het echte conflict is, dan kunnen partijen de echte oplossing vaak zelf vinden. Voorwaarde voor dat proces is een minimaal begin van vertrouwen in elkaar. Dat vertrouwen tot stand brengen, is de eerste en misschien wel belangrijkste taak van de mediator. Hoe vaak hoor je niet: "Mediation is prachtig, maar in dit geval werkt dat niet. De ander is voor geen cent te vertrouwen." Dan maar naar de rechter toe die de knoop doorhakt en daarmee vrijwel ook steeds de relatie tussen partijen.(Het is niet voor niets dat je als advocaat aan de cliënt in het eerste gesprek vraagt: doet u nog zaken met die ander, wilt u zaken blijven doen?). Kortom, het moeilijkste van mediation is partijen aan tafel te krijgen.

 Mediation heeft de volgende voordelen:
1. De kansen op het echt oplossen van het conflict zijn optimaal.
2. Mediation is niet alleen een proces om dat ene specifieke conflict op te lossen. Het is ook een leerproces: je krijgt meer inzicht in de dynamiek van conflicten en dus ook in de dynamiek van de oplossing daarvan. Je conflictoplossend vermogen wordt groter. In voorkomende gevallen zul je kunnen anticiperen waardoor een conflict niet uit de hand loopt. Lukt dat niet, dan weet je hoe effectief de aanwezigheid van een onpartijdige deskundige derde kan zijn, wiens taak primair is: luisteren wat het conflict is. Vervolgens, als partijen dat niet zien, kan hij door partijen goed te laten communiceren inzicht geven in wat de oplossing zou kunnen zijn. Daartoe heeft de mediator een groot voordeel boven de rechter: hij kan partijen ieder apart horen, waarbij hij alleen dat aan de andere partij meedeelt wat hij wil "vrijgeven". Misschien wilde de een dat altijd al zeggen, maar kon of wilde hij dat niet in aanwezigheid van de ander.
3. Besparing van tijd en geld. Mediation kost in de regel veel minder dan jarenlange procedures.
4. De belangrijkste besparing: energie. Het is een alom bekend feit dat conflicten de grootste energievreters zijn.
5. Een succesvolle mediation eindigt met een overeenkomst waarin is vastgelegd waartoe beide partijen zich verplicht hebben om het conflict te beëindigen. Het is een bekend ervaringsfeit, dat partijen zich beter houden aan zelfgemaakte overeenkomsten dan aan vonnissen.
6. Bij een vonnis heb je altijd nog het verhaalsrisico. De vraag of de partij die is veroordeeld tot betaling van een bedrag, dat ook kan betalen. Dat risico is bij mediation minimaal.
7. De werksfeer in een organisatie die goed omgaat met conflicten is meer ontspannen en daardoor productiever.
Door wantrouwen los je niets op. Conflicten ook niet. Vertrouwen is de "key". Dat potentieel hebben de partijen. De mediator kan dat helpen aan te spreken.  terug 

 


 

AANSPRAKELIJKHEID BIJ BEDRIJFSONGEVALLEN

Een recente uitspraak van de Hoge Raad leert dat werkgevers eigenlijk geen succesvol verweer meer kunnen doen op eigen schuld, indien hun werknemer het slachtoffer is van een bedrijfsongeval. Welke ingrediënten moet je hebben: ongeval, onvoldoende veiligheidsvoorschriften en dat er bij de werknemer niet sprake was van opzet of bewuste roekeloosheid. De werkgever kan praktisch nooit bewijzen dat de werknemer opzettelijk naar beneden sprong. Maar hoe zit het nu met "bewuste roekeloosheid"? Dan denk je toch in de praktijk aan iemand die willens en wetens hoogstgevaarlijke risico's heeft genomen.
De zaak waar de Hoge Raad zich over heeft uitgesproken, lag simpel. Werknemer P. hielp als bouwvakker mee aan de bouw van een bedrijfshal. Er waren steigers en op bepaalde plekken van het dak lagen planken. Het dak bestond uit golfplaten. Op zeker moment zag een opzichter dat bouwvakker P. over de golfplaten liep. De opzichter liet P. weten dat hij dergelijke grappen moest laten. Er is weinig fantasie voor nodig om te bedenken met welke krachttermen de opzichter dit aan P. heeft meegedeeld.

later op de dag dacht P. toch weer slim te zijn, want hij kon een bepaald onderdeel van zijn werk natuurlijk sneller en gemakkelijker doen door net even via de golfplaten te lopen.  En wat iedereen had kunnen voorspellen, gebeurde. P. zakte door het dak en stortte naar beneden. Hij liep ernstig letsel op. De werkgever wijst de aansprakelijkheid van de hand. Argument: bewuste roekeloosheid bij P.
Werknemer P. brengt de zaak voor de rechter. Hij verliest in twee instanties, doch de Hoge Raad komt hem te hulp. De Hoge Raad oordeelt dat niet is komen vast te staan dat P., op het moment dat hij over de golfplaten liep, zich in voldoende mate bewust is geweest van het roekeloos karakter van zijn handelen. In feite komt de uitspraak er op neer dat een werkgever veiligheidsmaatregelen moet nemen om te voorkomen dat een werknemer zelfs maar in de verleiding komt dergelijke gedragingen uit te halen (bijvoorbeeld door touwen te spannen of een hekwerk langs de loopplanken op te richten). Gebeurt dat niet, dan ligt de aansprakelijkheid ingeval van een bedrijfsongeval voor de hand en is de kans op succesvol verweer bijkans uitgesloten. En dat is een kostbare zaak: Het leidt immers tot hogere Ziektewet- en WA-premies.  terug

 


 

NOGMAALS BIETENQUOTUM EN VERGOEDING

Op 14 januari 1997 heeft het Pachthof een tweede uitspraak gedaan over het bestaan van vergoedingsplichten tussen pachter en verpachter met betrekking tot bietenquotum, welke uitspraak wederom in het nadeel van de pachter is uitgevallen. In de eerste uitspraak - van 29 november 1994 - ging het om de vraag of een gewezen pachter aanspraak had op een vergoeding in verband met het feit dat hij bij het einde van de pacht-overeenkomst bietenquotum aan zijn voormalige verpachter had moeten laten overschrijven. De vraag werd ontkennend beantwoord. Geoordeeld werd dat de pachter - anders dan in het geval van melkquotum - geen vermogensrecht had opgebouwd dat aan de verpachter werd gelaten. Dit was volgens het Pachthof het gevolg van het grondgebonden karakter van het Suikersysteem 1989/1990. In de tweede uitspraak ging het om de vraag of een pachter die zonder diens toestemming bietenquotum heeft verkocht wanprestatie jegens zijn verpachter heeft gepleegd. De vraag werd in bevestigende zin beantwoord. Consequentie hiervan was dat de pachter de schade diende te vergoeden die zijn verpachter door de verkoop had geleden.

Ook nu was overigens sprake van een gewezen pachter; de pachtovereenkomst was inmiddels ten einde gekomen.
Het Pachthof bevestigde de eind 1994 uitgezette koers, dit keer in een geval waarop het Suikersysteem 1993 van toepassing was. Men zou hebben verwacht dat de pachter honderd procent van de waarde van het verkochte quotum diende te vergoeden. Het Pachthof veroordeelde hem in feite echter tot de vergoeding van het dubbele. Ter berekening van de schadevergoeding zocht het Pachthof namelijk aansluiting bij artikel 18 van het Suikersysteem 1993, en met name bij de regel ingevolge waarvan maximaal 2.500 kg. bietenquotum kan worden overgeboekt, indien een pachter bij het einde van de pachtovereenkomst elke medewerking aan overschrijving weigert.
Naar analogie van deze regel bepaalde het Pachthof de schadevergoeding op 2.500 kg. per hectare akkerbouwgrond. En dat terwijl er met elke hectare niet meer dan ongeveer 1.250 kg. samenhing. De waarde van 1 kg. bietenquotum begrootte het Pachthof op een bedrag van F 1,50.   terug

 


 

VALKUILEN BIJ OPRICHTING BV

Het niet naleven van de wettelijke verplichting tot storting van het minimumkapitaal bij oprichting van een BV kan de aandeelhouder in een later stadium, wanneer hij daar geen rekening mee houdt, een onaangename verrassing bezorgen, zoals o.a. blijkt uit een recente uitspraak van de rechtbank RotterdamBij de oprichting van een besloten vennootschap (BV) zal ten minste het minimumkapitaal van F 40.000,- gestort moeten worden. Bij storting moet men primair denken aan terbeschikkingstelling van F 40.000,- door overmaking op een bankrekening ten name van de BV (in oprichting). Ook denkbaar is dat ingebracht wordt op aandelen anders dan in geld, dat wil zeggen door middel van inbreng van een onderneming of goederen. In dat geval zal een accountantsverklaring onvermijdelijk zijn: de accountant zal immers moeten beoordelen of het ingebrachte ten minste het te storten kapitaal waard is (ten minste dus F 40.000,-).
De storting in geld lijkt een eenvoudige aangelegenheid, maar in de praktijk blijkt het nog wel eens mis te lopen, namelijk wanneer de BV het hoofd niet boven water kan houden en failliet gaat. De curator in het faillissement zal zijn uiterste best doen zo veel mogelijk activa bijeen te brengen, waarop de gezamenlijke crediteuren zich kunnen verhalen. E‚n van de vaste onderzoeken van een curator in het faillissement van een BV is: is het minimumkapitaal op correcte wijze gestort? Is dat niet zo, dan kan de curator de betrokken aandeelhouder(s) verplichten alsnog tot storting van het minimumkapitaal over te gaan. Verder heeft een aantal crediteuren van de BV een vordering op de bestuurders ter grootte van hun vordering op de BV, indien het bestuur er niet voor heeft gezorgd dat het minimumkapitaal op rechtsgeldige wijze is gestort.
In een recente uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 19 september 1996 blijkt weer dat een strikte naleving van de wettelijke regels over storting van kapitaal toch echt noodzakelijk is. De zaak die door de rechtbank beoordeeld werd, lag ongeveer als volgt:
De aanstaande aandeelhouder van de BV verwierf bij een bank een kredietfaciliteit ten name van de BV in oprichting (BV i.o.) van ruim F 100.000,-. Toen de BV eenmaal opgericht werd, verzocht de notaris om een zogenaamde bankverklaring waaruit zou blijken dat kort voor de oprichting daadwerkelijk het minimumkapitaal op een bankrekening ten name van de BV i.o. aanwezig was. De bank legde een dergelijke verklaring af, ofschoon op dat moment niet feitelijk door de aandeelhouder F 40.000,- was gestort, maar - en dat gaf de bank niet nauwkeurig aan - omdat er op de rekening ten name van de BV i.o. een kredietruimte bestond van meer dan F 40.000,-.

De notaris leidde uit de verklaring af dat het kapitaal was gestort en richtte de BV op. Korte tijd later failleerde de BV en de curator doorzag het gebeurde. Hij sprak de aandeelhouder aan tot storting van F 40.000,-, omdat geen "feitelijke storting" had plaatsgevonden.
De aandeelhouder verweerde zich daartegen. Hij had de kredietfaciliteit verworven ten behoeve van de BV (i.o.), maar had zich tegenover de bank in priv‚ borg gesteld voor de nakoming van de verplichtingen door de BV. Inmiddels was de aandeelhouder/oprichter door de bank aangesproken, in priv‚, tot betaling van F 104.378,52. Tegenover de curator voerde de aandeelhouder aan dat het nu welletjes was en dat hij niet bereid was ook nog eens F 40.000,- te storten. De rechtbank verwierp het verweer. Geoordeeld werd dat het minimumkapitaal van F 40.000,- door de aandeelhouder(s) feitelijk moet zijn gestort. Het beschikbaar zijn van een kredietruimte van tenminste F 40.000,- is (uiteraard) niet voldoende.
Het minimumkapitaal dient ertoe aan de crediteuren van de BV een waarborg te verschaffen tot verhaal van de vorderingen op de BV. Wanneer F 40.000,- beschikbaar wordt gesteld op een rekening, terwijl daartegenover een vordering van de bank staat, is er geen sprake van storting, zo oordeelde de rechtbank.
In dit geval was gebleken dat de aandeelhouder door de bank onjuist was ge‹nformeerd. De bank had, als deskundige op dit terrein, aan de aandeelhouder kenbaar moeten maken dat dit geen geldige storting was. Door de aandeelhouder daar niet op te wijzen, pleegde de bank wanprestatie tegenover de aandeelhouder. Dat echter baatte de aandeelhouder niet: een vordering op de bank kon hij daar niet aan ontlenen. Volgens de rechtbank was de aandeelhouder hoe dan ook, met of zonder juiste informatie van de bank, verplicht F 40.000,- te storten en "schade" door de onjuiste informatie van de bank had de aandeelhouder niet geleden. De aandeelhouder dacht er waarschijnlijk anders over: hij veronderstelde door de borgtochtovereenkomst tegenover de bank een risico te lopen de totale schuld van de BV terug te moeten betalen uit zijn priv‚-vermogen, inclusief het stortingsbedrag van F 40.000,-. Nu bleek de aandeelhouder dat hij behalve voldoening bij de bank van ruim F 100.000,- ook nog F 40.000,- moest afdragen aan de BV.
De uitspraak van de rechtbank Rotterdam maakt (weer) duidelijk dat de regels over storting van kapitaal in een BV stipt moeten worden nageleefd. Gebeurt dat niet, dan bestaat het risico de rekening daarvoor later gepresenteerd te krijgen.    terug

 

e-mail: info@advocare.nl
terug naar de foldermolen

Colofon:
Aan deze uitgave werkten mee:
mr P. Hoogenraad, advocaat te Maassluis
mw mr B.I. Klaassens, advocaat te Groningen
mw mr V.C. Kloppers, advocaat te Leiden
mr. W.P.M. Mulder, advocaat te Alphen aan den Rijn
mr M.J. Resink, advocaat te Amsterdam
Prof mr G.M.F. Snijders, advocaat te Utrecht