Ga naar de vernieuwde website van Advocaten.nl

 

Nieuwsbrief  23, december 2001

Inhoud

andere nieuwsbrieven

Nieuwsbrief december 2002
Nieuwsbrief september 2002
Nieuwsbrief juli 2002
Nieuwsbrief mei 2002
Nieuwsbrief december 2001
Nieuwsbrief januari 2001
Nieuwsbrief november 2000
Nieuwsbrief augustus 2000
Nieuwsbrief mei 2000
Nieuwsbrief februari 2000
Nieuwsbrief november 1999
Nieuwsbrief augustus 1999
Nieuwsbrief mei 1999
Nieuwsbrief juli 1998
Nieuwsbrief april 1998
Nieuwsbrief december 1997
Nieuwsbrief oktober 1997
Nieuwsbrief juli 1997
Nieuwsbrief april 1997
Nieuwsbrief december 1996
Nieuwsbrief november 1996
Nieuwsbrief juli 1996
Nieuwsbrief april 1996
Nieuwsbrief december 1995
Nieuwsbrief oktober 1995
Nieuwsbrief juli 1995

 


Hoger beroep bij ontbinding van een arbeidsovereenkomst

Om een arbeidsovereenkomst tegen de wil van de werknemer tussentijds tot een einde te laten komen, zijn er drie mogelijkheden: ontslag op staande voet, opzeggen met een ontslagvergunning en ontbinding door de kantonrechter. De laatste mogelijkheid heeft de naam een snelle en redelijk veilige procedure te zijn. De arbeidsovereenkomst komt dan namelijk meestal binnen twee maanden tot een einde en er is niet het risico van een ontslag op staande voet waarbij de kans bestaat dat er na jaren procederen alsnog een enorme loonvordering betaald moet worden. Een ander voordeel van ontbinding door de kantonrechter is dat de beslissing definitief is. Hoger beroep is namelijk zo goed als uitgesloten. Dat is ook meteen het nadeel, want het moet in één keer goed gaan, er is geen tweede kans.

Een eigenaar van een taxibedrijf merkte dat één van zijn chauffeurs in loondienst geld van klanten niet afdroeg en in zijn eigen zak stak. De werkgever besloot de chauffeur niet op staande voet te ontslaan, maar de ’veilige’ weg van de ontbinding van de arbeidsovereenkomst door de kantonrechter te bewandelen. In een dergelijk geval dient de werkgever een verzoekschrift in bij de kantonrechter en maximaal zes weken later staan partijen voor de rechter.

Geen tweede kans

De rechter oordeelde in dit geval dat het bewijs voor het verduisteren niet geleverd was en dat de chauffeur dus mocht blijven. De werkgever ging begrijpelijkerwijs direct op zoek naar bewijs. Hij verkreeg een deskundigenrapport waaruit in samenhang met urenstaten het misdrijf moest blijken. Ervan overtuigd dat het bewijs nu rond was, verzocht hij opnieuw ontbinding van de arbeidsovereenkomst, maar de kantonrechter wilde het bewijs niet beoordelen. Hoger beroep is weliswaar verboden, maar volgens de letter van de wet mogen dezelfde feiten nogmaals worden voorgelegd, zoals deze werkgever deed.

De rechter overwoog echter dat als de werkgever tweemaal hetzelfde betoog houdt en alleen maar met de bewijslevering een tweede kans wil, dit feitelijk een hoger beroep is. Het verzoek om de arbeidsovereenkomst te ontbinden, werd derhalve niet ontvankelijk verklaard; de chauffeur mocht blijven. Slechts in uitzon-deringsgevallen is er een tweede kans als de uitkomst van de ontbindingsprocedure tegenvalt. Een mogelijkheid is het indienen van een nieuw verzoekschrift zoals de taxi-exploitant had gedaan. Dat is echter vrijwel alleen zinvol als er belangrijke nieuwe feiten zijn of als er bewijs is dat eerder niet geleverd kon worden. De werkgever van de taxichauffeur had natuurlijk best de eerste keer dat deskundigenrapport kunnen indienen, zo overwoog de rechter.

Rekest-civiel

Een andere mogelijkheid is het zogenaamde rekest-civiel. Dat is een procedure die bijvoorbeeld gevoerd kan worden als de rechter op basis van vervalste papieren heeft geoordeeld, maar ook als de werknemer heeft verzwegen dat hij een nieuwe baan had en dus geen inkomensschade lijdt.

Als de eigenaar van het taxibedrijf de zaak de eerste keer goed had aangepakt en bewijs had geleverd van de verduistering, had de kantonrechter de arbeidsovereenkomst beëindigd zonder enige vergoeding aan de chauffeur. Ontbin-dingsprocedures dienen vanaf de aanvang goed en professioneel opgezet te worden, want een tweede kans is er behoudens hoge uitzondering niet. terug 

 


 

Proeftijd bij arbeidsovereenkomst

Dat bij de arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd van korte duur (minder dan twee jaar) de proeftijd sinds 1999 nog maar één maand mag zijn, weten de meeste werkgevers inmiddels wel. In de praktijk blijken veel werkgevers te denken dat altijd een proeftijd van één maand moet worden aangehouden. Dit is wel veilig, maar ook onjuist.

Bij de arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd van langere duur (twee jaar of langer) en voor onbepaalde tijd geldt nog steeds een maximum proeftijd van twee maanden.

De proeftijd moet tegenwoordig schriftelijk worden overeengekomen bij het aangaan van de arbeidsovereenkomst. Het schriftelijkheidsvereiste levert in de praktijk geen problemen op, wel het moment van aangaan. Werkgevers plegen nogal eens iemand aan te nemen en pas later de schriftelijke arbeidsovereenkomst aan de werknemer voor te leggen. Tijdgebrek, slordigheid of communicatieproblemen binnen het bedrijf kunnen daarvan de oorzaak zijn. Dat dit fout kan lopen, bleek nog maar eens uit een recente uitspraak van de kantonrechter te Heerlen. De werkgever nam de werknemer op 12 februari in dienst, terwijl pas op 11 maart de schriftelijke arbeidsovereenkomst met proeftijdbeding ter ondertekening werd voorgelegd. Nadat de werknemer had getekend, werd diezelfde dag tot ontslag binnen de proeftijd overgegaan. De kantonrechter oordeelde het ontslag onrechtmatig en de werkgever werd tot schadevergoeding veroordeeld.

Indien de arbeidsovereenkomst tijdens de proeftijd mondeling wordt beëindigd, wordt deze beëindiging meestal schriftelijk bevestigd. Dit laatste is verstandig in verband met de bewijsvoering. De werkgever is desgevraagd wettelijk verplicht om de redenen van de beëindiging schriftelijk mede te delen. En dat de werkgever ook hierbij op zijn tellen moet passen, bleek uit een recente uitspraak van de rechtbank in Den Haag. In deze zaak was de werknemer in het najaar aange-nomen voor indiensttreding in maart daaropvolgend. Voorafgaand aan de indiensttreding was de werknemer gevraagd een bedrijfspresentatie voor te bereiden en daarbij enige ves-tigingen van de werkgever te bezoeken. De werknemer kwam echter niet opdagen. Op de eerste dag van zijn dienstverband was de werknemer ziek. Dat feit en de incidenten voorafgaand aan de indiensttreding waren voor de werkgever reden om de arbeidsovereenkomst reeds op de tweede werkdag tijdens de proeftijd te beëindigen. De rechtbank was van oordeel dat de ziekmelding niet aan de werknemer kon worden verweten en dat dit ook geen gedraging vormt die kan dienen als basis voor een beoordeling van de hoedanigheden en geschiktheid van de werknemer voor zijn functie. De incidenten vond de rechtbank van ondergeschikt belang. De werkgever werd tot schadevergoeding veroordeeld.

Kortom, bij de vermelding van het ontslagmotief tijdens de proeftijd dient de werkgever goed op te letten. Ziekte alleen is onvoldoende om het ontslag te rechtvaardigen. De werkgever doet er verstandig aan om de grondslag te zoeken in de hoedanigheden en geschiktheid voor de bedongen arbeid. terug

 

 


 

Hoge Raad erkent whiplash

Inzittenden van een auto kunnen na een aanrijding te maken krijgen met een veelheid aan fysieke klachten. Te denken valt onder andere aan ondraaglijke hoofdpijn, last van licht, problemen met scherp zien, last van geluid, nekpijn, schouderpijn, tintelingen in handen en vingers, concentratie-, geheugen- en slaapstoornissen. Deze klachten zijn ook wel bekend onder de term ‘whiplash’. Op dit vlak heeft de Hoge Raad recent een belangrijke uitspraak gedaan.

Aansprakelijk gestelde verzekeraars hebben steeds geëist dat het klachtenpatroon alleen dan voor erkenning en dus schadevergoeding in aanmerking komt wanneer die klachten medisch objectiveerbaar zijn, Een neuroloog, orthopeed of psychiater moest daar dan over oordelen. Dergelijke deskundigen stellen bijna steeds dat die klachten niet medisch objectiveerbaar zijn. Op röntgenfoto’s is niets te zien en MRI-scans of PET-scans brengen evenmin iets in beeld. Op die wijze zijn tal van verkeersslachtoffers met soms zeer ernstige klachten afgescheept met een te verwaarlozen bedrag aan schadevergoeding.

Belangrijke uitspraken Hoge Raad

Op 8 juni 2001 heeft de Hoge Raad gezegd dat van het post-whiplashsyndroom algemeen bekend is dat dit moeilijk of slechts in beperkte mate tot concreet waarneembare medische stoornissen valt te herleiden. Het gaat niet alleen om stoornissen in de zin van medisch waarneembare beschadigingen, afwijkingen of gebreken van orthopedische of neurologische aard, maar ook om het bestaan van klachten die weliswaar subjectief van aard zijn, maar waarvan niettemin objectief vastgesteld kan worden dat zij aanwezig, reëel, niet ingebeeld, niet voorgewend en niet overdreven zijn.

Voortaan gaat het dus om het klachtenpatroon en wanneer blijkt dat het slachtoffer een reëel beeld van die klachten aangeeft, dan doet het er niet meer toe dat een deskundige medicus niets op röntgenfoto’s kan vinden. En dat is goed nieuws voor hen die te kampen hebben met zeer reële en vaak ingrijpende beperkingen na een verkeersongeval. terug

 


 

Bedrijfsovername door aandelenoverdracht

Bedrijfsovernames door aandelenoverdracht zijn aan de orde van de dag. Om te voorkomen dat de koper van aandelen wordt opgescheept met de welbekende ‘kat in de zak’ is het zaak zo´n overname zorgvuldig te regelen. Een voorbeeld daarvan is het overeenkomen van garanties en dan met name de gevolgen van het niet nakomen hiervan.

Garanties zijn er in vele soorten en maten. Zo zal de verkoper garanties moeten geven over de inrichting van de vennootschap en haar bestuur, de activiteiten van de vennootschap en de (lopende) verplichtingen. Worden de garanties niet nagekomen, dan zal er in veel gevallen schade bestaan. En juist met die schade wil het nog wel eens mis gaan, zoals blijkt uit een recente uitspraak van de rechtbank te Rotterdam. Ook in deze zaak waren tussen de verkoper van de aandelen en de koper hiervan garanties overeengekomen, onder meer over de nakoming van fiscale verplichtingen en een balansgarantie. Toen de koper onaangenaam verast werd door een toch nog opgelegde belastingaanslag, bleek dat de verkoper daardoor zowel de fiscale als de balansgarantie niet nakwam. De koper stelde hierdoor schade te hebben geleden en vroeg de rechter de verkoper te veroordelen om aan hem een schadevergoeding te betalen.

.Uitspraak rechtbank

Tot stomme verbazing van de koper werd de vordering door de rechter afgewezen. De rechter stelde vast dat pas sprake zou kunnen zijn van een schadevergoeding aan de koper wanneer deze door de niet-nakoming in zijn eigen vermogen zou zijn geschaad. De schade die door koper werd opgevoerd, was slechts de schade van de vennootschap waarvan de koper alle aandelen had gekocht. Bij eigen schade zou volgens de rechter kunnen worden gedacht aan de situatie dat de aandelen minder waard zouden zijn dan in het geval de garanties zouden zijn nagekomen. Een slechtere vermogenspositie van de vennootschap dwingt niet per definitie tot de conclusie dat de aandeelhouder ook in zijn vermogen geschaad is, en al helemaal niet dat dit bedrag dan gelijk zou zijn aan het verschil tussen de beide vermo-gensposities van de vennootschap. Een voor koper teleurstellende maar juridisch begrijpelijke beslissing. De belangrijke les die hieruit kan worden getrokken, is dat bij het overeenkomen van garanties eveneens dient te worden afgesproken dat de schade van de koper die voortvloeit uit de niet-nakoming gelijk zal zijn het verschil tussen de werkelijke en de gegarandeerde financiële positie van de vennootschap. terug

 


 

Het risico van bestuurdersaansprakelijkheid

Een bestuurder of grootaandeelhouder van een NV of een BV kan met bestuurdersaansprakelijkheid te maken krijgen. Onbehoorlijk bestuur is de belangrijkste reden voor bestuurdersaansprakelijkheid. Er zijn twee vormen, de civielrechtelijke en die op grond van belastingen en sociale verzekeringen.

De civielrechtelijke bestuurdersaansprakelijkheid komt met name voor bij faillissementen. De curator en de rechtbank onderzoeken of er sprake is van onbehoorlijk bestuur, bijvoorbeeld of voldaan is aan wettelijke bepalingen als de jaarlijkse publicatie van de jaarrekening. Ook kan onbehoorlijk bestuur worden aangenomen wanneer de handelwijze van de bestuurder rechtstreeks tot het faillissement heeft geleid. De bestuurder heeft de stelplicht, hij moet aantonen dat er geen onbehoorlijk bestuur is gepleegd.

Bedrag van de aansprakelijkheid

Als de curator meent dat er sprake is van onbehoorlijk bestuur stelt hij de bestuurder aansprakelijk voor een concreet door het onbehoorlijk bestuur veroorzaakt bedrag of voor het gehele tekort van de boedel in het faillissement.

Belastingen en sociale verzekeringen

Ook bij belastingen en sociale verzekeringen kan sprake zijn van onbehoorlijk bestuur. Dit wordt wettelijk aangenomen indien de bestuurder geen belasting of premies meer betaalt en dit niet onverwijld aan de belastingdienst of de uitvoe-ringsinstantie meldt. De betalingsonmacht moet binnen veertien dagen na de betalingstermijn gemeld zijn.

Het melden van betalingsonmacht ontslaat de bestuurder niet altijd van zijn aansprakelijkheid. Ook hier kan de belastingdienst of de uitvoeringsinstantie vaststellen dat er sprake is van onbehoorlijk bestuur als bijvoorbeeld de bestuurder de vennootschap met veel te hoge schulden heeft opgezadeld, onverantwoord hoge investeringen heeft gepleegd of onzorgvuldig is geweest bij de kredietbewaking of het debiteurenbeheer.

Financiële schade beperken

Met een verzekering tegen bestuurdersaansprakelijkheid kan de financiële schade worden beperkt, maar beter is de aanspraak te voorkomen door in overleg te treden met de curator, de belastingdienst en de uitvoeringsinstantie. terug

 


 

Optie of voorkeursrecht in huurcontract

Er is een groot verschil tussen een optie of een voorkeursrecht in een huurcontract. In huurcontracten komen veel verschillende vormen voor, zoals bijvoorbeeld een eerste recht van koop. De terminologie in de overeenkomst doet er niet toe; het gebruik van de term optie of voorkeursrecht zelf is niet doorslaggevend. De formulering in het huurcontract maakt uit of van een voorkeursrecht of een optie sprake is. Wat is het verschil?

Bij een voorkeursrecht tot koop is de huurder gerechtigd te eisen dat aan hem, onder nadere voorwaarden, boven derden, een aanbod tot koop zal worden gedaan. Na het aanbieden van het gehuurde en het vervullen van de nadere voorwaarden, zoals bijvoorbeeld het overeenkomen van de prijs, wordt een koopovereenkomst gesloten.

Optie gaat verder

Bij een optie gaat dit veel verder. De enkele tijdige aanvaarding van de optie zelf brengt reeds een overeenkomst tot koop van het gehuurde tot stand.

Bij een optie is dan ook veelal de prijs van te voren vastgelegd of objectief bepaalbaar. Het al dan niet noemen van een ingangsdatum is ook een omstandigheid die een rol speelt, en veelal in de richting van de optie wijst.

Aanbod en onderhandelingen

Ingeval van een voorkeursrecht leidt ingaan op een aanbod nog niet direct tot een koopovereenkomst, maar tot een begin van onderhandelingen hierover. Bij een optie echter leidt het aanvaarden van het aanbod tot een koopovereenkomst. De inhoud van de koopovereenkomst wordt dan ook bepaald door het recht van optie zoals dat in de huurovereen-komst stond opgenomen en nader was geconcretiseerd.

Juridische consequenties

Het behoeft geen betoog dat het verschil tussen deze beide vormen in de praktijk tot forse juridische consequenties kan leiden. terug


 

e-mail: info@advocare.nl
terug naar de foldermolen

Aan dit nummer werkten mee:
mw. mr V.C. Kloppers, advocaat te Leiden,
mw. mr I.G. ter Laan, KvK te Amsterdam,
mr W.P.M. Mulder, advocaat te Alphen aan den Rijn,
mr J.S. Pen, advocaat te Amsterdam,
mr M.J. Resink, advocaat te Amsterdam,
<>mr P. Sieswerda, advocaat te Leeuwarden,
Prof. mr G.M.F. Snijders, advocaat te Utrecht.