Ga naar de vernieuwde website van Advocaten.nl
Nieuwsbrief 7, december 1996
LANDELIJKE KANTONRECHTERSFORMULE De procedure tot ontbinding van de arbeidsovereenkomst door de Kantonrechter voorziet in een snelle en relatief eenvoudige beëindiging van de arbeidsovereenkomst. In de meeste gevallen gaat de ontbinding vergezeld van een aan de werknemer uit te keren vergoeding, de zogeheten "gouden handdruk". De wet voorziet echter niet in een bepaling, die de hoogte van deze handdruk vaststelt. Dat wordt aan de wijsheid en het beleid van iedere Kantonrechter overgelaten. Daardoor is een lappendeken ontstaan van verschillend beleid; het komt zelfs voor dat verschillende Kantonrechters van hetzelfde Kantongerecht ieder hun eigen beleid voeren. Daardoor heeft de toekenning van een vergoeding iets van een loterij gekregen. |
Met ingang van 1 januari 1997 is een einde
gekomen aan deze situatie. De landelijke kring van Kantonrechters heeft een formule
vastgesteld, die er in grote lijnen op neerkomt, dat de werknemer één maandsalaris per
"gewogen" dienstjaar ontvangt. Dienstjaren vóór het veertigste levensjaar
tellen voor één, van het veertigste tot het vijftigste voor anderhalf en elk dienstjaar
vanaf vijftig jaar geldt voor twee. Het staat de Kantonrechter echter vrij een
correctiefactor toe te passen. Daarvoor kan aanleiding zijn indien de werknemer een
verwijt te maken valt of indien deze al elders een baan gevonden heeft. Verder is het zo,
dat de vergoeding niet hoger zal zijn dan de verwachte inkomensderving tot aan de
pensioengerechtigde leeftijd, behoudens immateriële schade en pensioenschade. Tenslotte kent de landelijke formule nog een aantal richtlijnen voor de procedure zelf. De belangrijkste daarvan is, dat tussen de ontvangst van het verzoekschrift en de verzending van de beschikking niet meer dan acht weken mogen verstrijken. Zo houden de Kantonrechters de vaart erin. terug |
Na tien jaar is de Tweede Misbruikwet nog springlevend en dat mag voor bestuurders van vennootschappen als een waarschuwing worden opgevat om accuraat te handelen. De wet bevat een regeling voor de aansprakelijkheid van bestuurders van (onder andere) BV's voor met name omzetbelasting, loonbelasting en sociale verzekeringspremies. De kern van de regeling is gelegen in de verplichting van bestuurders in geval van betalingsonmacht van de vennootschap onverwijld aangifte daarvan te doen. Gebeurt dat niet, dan is de consequentie dat wordt vermoed dat de bestuurders van de BV de niet-betaling van de belasting en/of premieschuld hebben veroorzaakt door kennelijk onbehoorlijk bestuur. Tot weerlegging van dat vermoeden wordt alleen een bestuurder in staat gesteld die aannemelijk maakt dat het niet zijn schuld is geweest dat melding niet heeft plaatsgevonden. Het moge duidelijk zijn dat de consequenties van het uitblijven van een "onverwijlde" melding zeer ingrijpend kunnen zijn: het privé-vermogen van de bestuurders loopt serieus gevaar. Dat men niet moet denken dat de bestuurder het wel heel bont moet maken wil persoonlijke, hoofdelijke aansprakelijkheid van de bestuurder aan de orde zijn, blijkt uit een recent arrest van de Hoge Raad. Een Engelse vennootschap (ook onderworpen aan de regeling!) startte met een vestiging in Nederland per april 1991. De bestuurder van de vennootschap vroeg in mei op de gebruikelijke wijze een fiscaal stamnummer aan voor de omzet-en loonbelasting. |
De fiscus kwam maar niet af met dat nummer,
waardoor het doen van aangifte praktisch onmogelijk was. In november van datzelfde jaar
(het fiscaal stamnummer was er nog steeds niet) ontstond "betalingsonmacht".
Deze onmacht werd eerst in januari 1992 gemeld door bestuurder Trinidad. De vennootschap
ontving twee dagen later een naheffingsaanslag. Betaling van het bedrag van de naheffing
bleef uit en de fiscus spreekt bestuurder Trinidad in privé aan. Deze beroept zich op het
verzuim van de fiscus het stamnummer te verstrekken, maar dat verweer baat hem niet. De Hoge Raad is onverbiddelijk. Zij acht het ontbreken van een fiscaal stamnummer geen reden om niet aan de in de wet neergelegde afdrachtverplichting (betaling binnen 1 maand na het betreffende kwartaal) te voldoen. De melding van de betalingsonmacht had daardoor in november 1991 moeten plaatsvinden. Laat nu niet de indruk bestaan dat de bestuurder vogelvrij is. Recent oordeelde de Hoge Raad namelijk nog dat van kennelijk onbehoorlijk bestuur in de regel eerst sprake is wanneer een bestuurder heeft gehandeld zoals geen "redelijk denkend bestuurder" zou hebben gedaan. Maar accuraat handelen van de bestuurder wordt onverkort geëist. terug |
JAARREKENINGPLICHT COMMERCIELE VERENIGING EN STICHTING In 1997 wordt een wetswijziging verwacht op grond waarvan verenigingen en stichtingen hun jaarstukken openbaar moeten maken. De jaarstukken moeten in de toekomst worden gedeponeerd bij het Handelsregister van de Kamer van Koophandel. De huidige deponeringsplicht van financiële stukken geldt voor een beperkt aantal rechtsvormen: de besloten en naamloze vennootschap, de coöperatie en de onderlinge waarborgmaatschappij. Deze groep zal worden uitgebreid met de vereniging en stichting, maar dan alleen de commerciële vereniging of stichting. |
Het wetsvoorstel geeft aan dat het moet
gaan om een vereniging of stichting die een onderneming in stand houdt en een jaarlijkse
netto-omzet heeft van meer dan zes miljoen gulden. Zo'n vereniging of stichting moet vanaf
het boekjaar 1998 aan de nieuwe verplichtingen voldoen. Deze nieuwe verplichting heeft
vele praktische gevolgen. Zo gaan er allerlei inhoudelijke voorschriften gelden voor het opmaken van de jaarrekening en moet het bestuur zich aan de termijnen gaan houden. Het niet voldoen aan de deponeringsplicht kan verstrekkende gevolgen hebben. Gaat de vereniging of stichting failliet en zijn de jaarstukken niet gepubliceerd, dan kunnen de bestuurders hoofdelijk aansprakelijk worden gesteld voor de tekorten in het faillissement. Daarnaast is het niet publiceren een economisch delict. terug |
Eind 1995 heeft het Ministerie van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieu een rapport gepubliceerd onder de titel "Stad en Milieu". In het rapport staat centraal de vraag hoe men een optimale menging en concentratie van wonen, bedrijven, verkeer kan bereiken en tegelijkertijd ook de kwaliteit van het milieu en het leefklimaat in die gebieden kan verbeteren. Men gaat daarbij uit van het concept van de "compacte stad" waarin op een relatief klein oppervlak zowel werkgelegenheid, stedelijke sfeer en een hoog voorzieningen niveau aanwezig zijn en zo min mogelijk ruimtevretende functies in de natuur of in het buitengebied worden gesitueerd. Dat een en ander conflicten kan opleveren laat zich raden: wonen en werken zitten elkaar nu eenmaal vaak in de weg. |
Het Ministerie wil dit probleem oplossen
door onder bepaalde omstandigheden een afwijking van milieunormen toe te staan, echter
onder de uitdrukkelijke voorwaarde dat het daarmee gepaard gaande milieuverlies wordt
gecompenseerd in de vorm van maatregelen die de leefkwaliteit verhogen. Die compensatie
moet allereerst plaatsvinden binnen de milieusector, bijvoorbeeld door sluiting van een
bedrijf waar tegenover een ander bedrijf ruimere milieuvoorschriften krijgt opgelegd.
Compensatie is echter ook mogelijk in de vorm van "maatschappelijke winst buiten het
direct terrein van het milieu" (schouwburg, zwembad of stadspark). In het rapport
wordt het bestemmingsplan aangemerkt als de meest geschikte planfiguur voor deze nieuwe
ontwikkeling. Dat plan moet dan wel een goede beschrijving bevatten van de manier waarop
de milieuwaarden in een zo vroeg mogelijk stadium worden geïntegreerd in de ruimtelijke
aspecten. |
Alvorens een handelsnaam te kiezen moet men onderzoeken of men vrij is deze naam te
gebruiken. Het Handelsregister van de Kamer van Koophandel kan wat dat betreft uitkomst bieden. Een uittreksel uit het Handelsregister leert bovendien dat er verschillende soorten namen kunnen bestaan per rechtspersoon. Als eerste vanzelfsprekend de statutaire naam. Het wijzigen van deze naam kan slechts via de notaris. Er bestaat echter ook de mogelijkheid om naast de statutaire naam een andere naam te voeren. Deze andere naam staat in het Handelsregister vermeld als handelsnaam. Voor het voeren of wijzigen van zo'n handelsnaam is een bezoek aan de notaris niet nodig. Vaak doet zich de situatie voor dat de statutaire naam eigenlijk niet wordt gebruikt. Met name bij het overnemen van "lege" vennootschappen komt dit aan de orde. In het handelsverkeer wordt slechts de (nieuwe) handelsnaam gebruikt. |
Wie mocht denken dat daarmee geen inbreuk op
rechten van derden hoeft te worden gevreesd, denkt te snel. De statutaire naam, ook al
wordt die niet of zelden gebruikt, wordt in het Handelsnaamrecht altijd als relevante
handelsnaam beschouwd. Dit vindt zijn oorzaak in de verplichting van rechtspersonen om
bijvoorbeeld op het briefpapier melding te maken van hun statutaire naam. Vele doen dit
niet en de overheid lijkt het naleven van deze verplichting ook niet actief te handhaven,
maar dat laat het nemen van rechtsmaatregelen door een derde onverlet. Het spreekt voor
zich dat ook de in het handelsverkeer gebruikte, niet-statutaire handelsnaam evenmin
inbreuk op rechten van derden mag maken. Voorts is het belangrijk om, alvorens tot gebruik van een handelsnaam over te gaan, uit te zoeken of de naam overeenkomt met een reeds gedeponeerd merk. Het Benelux Merkenrecht en de Nederlandse Handelsnaamwet maken het mogelijk dat een "ouder" merk een "jongere" handelsnaam niet hoeft te dulden. Ondernemers die de hiervoor beschreven onderzoeken niet verrichten, lopen een financieel risico. Niet alleen zal, indien gebruik van de naam wordt verboden de naam gewijzigd moeten worden, ook zullen alle reeds bestaande uitingen, zoals brochures, advertenties, visitekaartjes en briefpapier veranderingen moeten ondergaan. Het vervelendste echter zal doorgaans de vernietiging van de reeds opgebouwde goodwill zijn. Wie bekendheid heeft verworven onder een naam die achteraf niet meer gebruikt mag worden, zal grote inspanningen moeten verrichten om onder een nieuwe naam de activiteiten op gelijke voet te kunnen voortzetten. terug |
De Kantonrechter behandelt alle vorderingen die betrekking hebben op de (ver)huur van bedrijfsruimte. Wat wordt nu precies verstaan onder "bedrijfsruimte"? De uitleg die de Hoge Raad aan het begrip bedrijfsruimte geeft, is ruim te noemen. In een recent arrest kwam de vraag aan de orde of een als standplaats verhuurd gedeelte van een openbaar terrein (het Malieveld te Den Haag) valt onder het begrip bedrijfsruimte. De Hoge Raad benadrukt dat het er niet om gaat of de zaak bebouwd is of niet, maar of het is bestemd voor de uitoefening van een bedrijf. Zelfs in dit geval, waarin het ging om een zeer incidenteel gebruik van een openbaar terrein veranderde het oordeel van de Hoge Raad niet. |
Ook is volgens de Hoge Raad niet vereist dat het
bedrijfsmatig gebruik moet kunnen plaatsvinden zonder nadere aanpassing van het gehuurde
terrein. Voor U als (ver)huurder is het van belang van te voren te weten of datgene dat U (ver)huurt valt aan te merken als bedrijfsruimte. Raadpleeg daarom in voorkomende gevallen tijdig, dus voordat de overeenkomst is gesloten, een terzake deskundige advocaat. Hij/zij kan u de gevolgen van een en ander immers ook van tevoren duidelijk maken! terug |
Aan dit nummer werkten mee:
mw mr V.C. Kloppers, advocaat te Leiden
mw mr I.G. ter Laan, K.v.K. Amsterdam
mr W.P.M. Mulder, advocaat te Alphen aan den Rijn
mr M.J. Resink, advocaat te Amsterdam
mr H.J. Vetter, advocaat te Amsterdam
mr P.C.E. van Wijnen, advocaat te Breda
Eindredactie:
mw mr C.M. Perrick-Lenarduzzi