Ga naar de vernieuwde website van Advocaten.nl

 

Nieuwsbrief 26  september 2002

Inhoud

andere nieuwsbrieven

Nieuwsbrief december 2002
Nieuwsbrief september 2002
Nieuwsbrief juli 2002
Nieuwsbrief mei 2002
Nieuwsbrief december 2001
Nieuwsbrief januari 2001
Nieuwsbrief november 2000
Nieuwsbrief augustus 2000
Nieuwsbrief mei 2000
Nieuwsbrief februari 2000
Nieuwsbrief november 1999
Nieuwsbrief augustus 1999
Nieuwsbrief mei 1999
Nieuwsbrief juli 1998
Nieuwsbrief april 1998
Nieuwsbrief december 1997
Nieuwsbrief oktober 1997
Nieuwsbrief juli 1997
Nieuwsbrief april 1997
Nieuwsbrief december 1996
Nieuwsbrief november 1996
Nieuwsbrief juli 1996
Nieuwsbrief april 1996
Nieuwsbrief december 1995
Nieuwsbrief oktober 1995
Nieuwsbrief juli 1995

Nieuwe wettelijke regels bij te late betaling

In het kader van de uitvoering van een Europese richtlijn zijn op handelstransacties tussen ondernemingen en met overheidsinstanties die zijn gesloten na 8 augustus 2002 nieuwe regels van toepassing met betrekking tot de wettelijke rente die verschuldigd is in geval van te late betaling. De regelgeving beoogt door harmonisering en aanscherping van regelgeving de betalingsachterstanden bij handelstransacties binnen de Europese Unie te voorkomen en te verminderen. De regelgeving is niet van toepassing op overeenkomsten met consumenten.

Teneinde het doel van de richtlijn te bereiken is een uniforme regeling vastgesteld voor de wettelijke rente die verschuldigd is in het geval van te late betaling. Beoogd is een wettelijke rente die zodanig hoog is dat het oplopen van betalingsachterstand voor een schuldenaar uiterst onaantrekkelijk is. Deze wettelijke rente is hoger dan de normale wettelijke rente. Het percentage ligt standaard boven de 7%, al kunnen partijen contractueel vastleggen dat het rentepercentage hiervan afwijkt.

Na verstrijken van 30 dagen na ontvangst of dagtekening van de factuur wordt de wettelijke rente automatisch, zonder aanmaning, verschuldigd. Deze regeling is een afwijking van het bestaande stelsel op grond waarvan wettelijke rente pas verschuldigd is indien de schuldenaar in verzuim is met de nakoming. Voor niet-handelstransacties blijft het oude wettelijke rentepercentage en de oude verzuimregeling van toepassing.

Eigendomsvoorbehoud

Een ander gevolg van de richtlijn is dat de wettelijke bepalingen rond het eigendomsvoorbehoud worden uitgebreid. Het was al mogelijk contractueel te bedingen dat de leverancier zich het eigendom van de te leveren zaken voorbehield tot het moment van volledige betaling. In het kader van internationale transacties ontstonden geregeld problemen over welk recht hier nu van toepassing was. In de nieuwe regels wordt het eigendomsvoorbehoud beheerst door het recht van de staat waar de goederen zich ten tijde van de levering bevinden. De Nederlandse regering heeft het wenselijk geacht dat leveranciers ook kunnen kiezen voor eventuele ruimere bepalingen van het recht van eigendomsvoorbehoud van het land van bestemming. Zo kan een exporteur van grondstoffen naar Duitsland een verlengd eigen-domsvoorbehoud naar Duits recht bedingen.   terug 


Beslag op kredietruimte van debiteur

In een tweetal recente kort geding procedures is de mogelijkheid aan de orde gekomen om conservatoir beslag te doen leggen op de kredietruimte die een schuldenaar bij diens bank heeft.

Indien een schuldeiser betaling van een vordering op diens debiteur wenst af te dwingen, zal een gerechtelijke uitspraak moeten worden gevraagd. Om te voorkomen dat de debiteur uiteindelijk geen verhaalsmogelijkheden biedt, is het mogelijk om vóór of tijdens de procedure conservatoir (= bewarend) beslag te doen leggen op vermogensbestanddelen van de debiteur, zoals bijvoorbeeld op de inventaris, onroerend goed, maar bijvoorbeeld ook op een vordering die de debiteur op een derde heeft (derdenbeslag). Zo’n derde kan een bank zijn bij wie de debiteur een positief banksaldo aanhoudt. In de praktijk komt het echter vaker voor dat de debiteur geen positief banksaldo heeft, maar beschikt over een krediet in rekening-courant. Er is dan sprake van een negatief banksaldo, maar niet altijd is de kredietruimte volledig benut. De debiteur zou nog geld kunnen opnemen om bijvoorbeeld de schuldeiser te betalen.

Beslag op kredietruimte

In een tweetal recente procedures is aan de orde gekomen of het mogelijk is dat de schuldeiser op de nog niet benutte kredietruimte beslag legt. In september 2001 besliste de kort geding rechter in Utrecht dat die nog niet benutte kredietruimte inderdaad onder het conservatoir beslag viel. Dat heeft tot gevolg dat de debiteur geen mogelijkheid meer heeft om dit krediet anderszins aan te wenden, totdat in de bodemprocedure over de vordering van de schuldeiser is beslist. Deze uitspraak is door vooraanstaande rechtsgeleerden bekritiseerd.

Recentelijk heeft de rechter in Breda in een soortgelijk geval die kritiek ter harte genomen. Er werd beslist dat de nog niet benutte kredietruimte niet voor beslag vatbaar is. Het is het uitsluitende wilsrecht van de schuldenaar om van deze kredietruimte gebruik te maken. Zolang de schuldenaar er geen gebruik van maakt, is er geen opeisbare vordering op de bank en kan er dus ook geen beslag worden gelegd. Maar desondanks werd het beslag niet opgeheven. Want de rechter besliste ook dat, zodra de schuldenaar wel gebruik wil gaan maken van de kredietruimte, de aldus ontstane vordering op de bank onder het bij voorbaat gelegde beslag valt.   terug 


Kennisneming van algemene Voorwaarden

In offertes, orderbevestigingen en koopcontracten wordt veelal verwezen naar algemene voorwaarden die van toepassing worden verklaard. Pas als er een geschil ontstaat en de verkoper zich op een bepaling uit deze algemene voorwaarden beroept, verweert de koper zich nogal eens met de stelling deze voorwaarden nooit te hebben ontvangen. Kan de verkoper zich dan toch hierop beroepen?

Algemene voorwaarden hebben het karakter van contractuele bedingen. Zij gaan tot de inhoud van het contract behoren na aanbod (door verkoper) en aanvaarding (van koper). Vanaf 1992 geldt een wettelijke regeling die met name kleine ondernemers en consumenten bescherming bieden. Eén van deze bepalingen behelst dat de gebruiker van de algemene voorwaarden (’verkoper’) aan de wederpartij deze voorwaarden ter hand moet stellen, vóór of bij het aangaan van de overeenkomst. Laat de gebruiker dit na, dan zullen alle voorwaarden (uitzonderingen daargelaten) vernietigbaar zijn.

Hoe te bewijzen?
Het is voor de gebruiker van algemene voorwaarden niet gemakkelijk te bewijzen dat de wederpartij de voorwaarden werkelijk heeft ontvangen. Is er iets te doen aan dit, in de praktijk vaak ondervonden, bewijsprobleem?

Van belang is de zaak in 1998 beoordeeld door het Hof Arnhem. Tussen W. Poppeliers Meubelen B.V. en mevrouw Veenstra, een consument, werd in 1995 een koopovereenkomst gesloten.  Onderaan de schriftelijke overeenkomst werd vermeld dat mevrouw Veenstra de gelding aanvaardde van de algemene voorwaarden en dat zij, en daar gaat het om, deze voorwaarden had ontvangen. Tijdens een later ontstaan geschil tussen partijen beriep Poppeliers zich op de algemene voorwaarden. Mevrouw Veenstra stelde de algemene voorwaarden nooit te hebben ontvangen. Het Hof bepaalde dat mevrouw Veenstra terecht een beroep op de vernietigingsgrond deed stellende dat ze de voorwaarden niet had ontvangen. Een standaard-beding waarmee de wederpartij verklaart algemene voorwaarden te hebben ontvangen, is op zich zelf weer een algemene voorwaarde die vernietigbaar (want onredelijk bezwarend) is. Daarmee is duidelijk geworden dat de creatieve oplossing om te ontkomen aan het bewijsprobleem geen oplossing blijkt te zijn.

De les die uit de uitspraak van het Hof moet worden geleerd, is dat de feitelijke terhandstelling van algemene voorwaarden en het bewijs daarvan een uiterst serieus te nemen aspect blijft van de algemene voorwaarden-regelgeving.  terug 


Wijziging bestemming bij verhuur pand

Volgens artikel 293 van het Wetboek van Koophandel (WvK) kunnen verzekeraars iedere verplichting tot vergoeding van brandschade van de hand wijzen, indien blijkt dat een verzekerd gebouw een andere bestemming heeft dan vermeld in de verzekeringspolis. Deze wettelijke bepaling heeft helaas al vele malen tot onaangename verrassingen voor verhuurders geleid.

Bij een recente praktijksituatie had een verhuurder als eigenaar van het pand zijn opstal verzekerd tegen brandschade, waarbij in de polis was opgenomen dat het verzekerde object een bedrijfsgebouw was met als hoofdactiviteit de reparatie van auto’s. Zonder medeweten van de verhuurder bleek de huurder in het pand een illegale hennepkwekerij te exploiteren. Door oververhitting van de voor de hennepkwekerij aangebrachte elektrische installatie brak brand uit ten gevolge waarvan het bedrijfspand geheel werd verwoest. De verzekeraar van het bedrijfspand beriep zich op een bepaling in de verzekeringspolis die luidt dat veranderingen in de bestemming van het verzekerde gebouw aan de verzekeraar gemeld dienen te worden. Nu de verhuurder had nagelaten melding te maken van de bestemmingswijziging achtte de verzekeraar zich met een beroep op deze bepaling niet gehouden de schade te vergoeden.

Vaste rechtspraak

De Hoge Raad heeft inmiddels meerdere malen geoordeeld dat in gevallen als hierboven omschreven, de verzekeraar uitkering van de schade mag weigeren en verwijst daartoe naar artikel 293 WvK. De Hoge Raad heeft geoordeeld dat de verzekeringnemer niet succesvol kan verdedigen dat hij van de bestemmingswijziging niets wist. De Hoge Raad doet dit argument echter af met het oordeel dat het belang van de verzekeraar, die zijn risico’s moet kunnen inschatten en daarop zijn premies moet kunnen afstellen, zwaarder weegt dan het belang van de verzekeringnemer, ook al valt de laatste redelijkerwijs niets te verwijten.

Voorkomen beter dan genezen

Verhuurders doen er goed aan bij hun huurder te bedingen het gehuurde te mogen inspecteren op bestemmingswijzigingen. Het verdient aanbeveling om dit inspectierecht expliciet op te nemen in de huurovereenkomst en hieraan periodiek ook daadwerkelijk uitvoering te geven door een inspectie ter plaatse. Tenslotte is het raadzaam in het huurcontract vast te leggen dat de huurder verplicht is iedere bestemmingswijziging direct aan de verhuurder te melden.   terug 


Controle e-mail- en internetgebruik op het werk

Het College Bescherming Persoonsgegevens (CBP) krijgt regelmatig verzoeken van bedrijven en organisaties voor het toetsen van een e-mail- en internetregeling. Het CBP heeft een raamregeling ontwikkeld die besproken is met werkgevers- en werknemersorganisaties en die een aantal vuistregels geeft aan de hand waarvan een organisatie het eigen beleid omtrent controle op e-mail- en internetgebruik kan toetsen. Concrete invulling is maatwerk en moet daarom binnen de eigen organisatie plaatsvinden. Voor de invoering van een regeling met betrekking tot controle op het gebruik van e-mail en internet is instemming van de ondernemingsraad vereist.

Enkele hoofdpunten uit de raamregeling zijn: persoonsgegevens mogen slechts voor welbepaalde, duidelijk omschreven en gerechtvaardigde doeleinden verwerkt worden, zoals bijvoorbeeld begeleiding en/of individuele beoordelingen, bewijs en archivering, bescherming van bedrijfsgeheimen, voorkomen van negatieve publiciteit en tegengaan van seksuele intimidatie. Persoonsgegevens over e-mail- en internetgebruik worden niet langer bewaard dan noodzakelijk, met een maximum bewaartermijn van zes maanden. Niet de technische mogelijkheid van controle, maar de noodzaak dient de vorm en de maat hiervan te bepalen. Met andere woorden: het beleid voor on-line gedrag moet in overstemming zijn met het beleid voor off-line gedrag. De werkgever treft voorzieningen over de positie en integriteit van de systeembeheerder en/of de afdeling systeembeheer en de controle daarop. Controle vindt in beginsel plaats op het niveau van getotaliseerde gegevens die niet herleidbaar zijn tot individuele personen.

Korte periode gerichte controle

Indien een werknemer of een groep werknemers ervan wordt verdacht de regels te overtreden, kan gedurende een vastgestelde (korte) periode gerichte controle plaatsvinden. Controle beperkt zich in principe tot verkeersgegevens van het gebruik van e-mail en internet. Alleen bij zwaarwegende rede-nen vindt er controle op de inhoud plaats. ’Verboden’ e-mail- en internetgebruik wordt zoveel mogelijk softwarematig onmogelijk gemaakt.

E-mail berichten van ondernemings-raadleden, bedrijfsartsen en andere medewerkers met een vertrouwensfunctie zijn in beginsel uitgesloten van controle.

Wat is verantwoord gebruik?

In de raamregeling kunnen gedragsregels worden opgenomen over wat er in de organisatie onder verantwoord e-mail- en internetgebruik wordt verstaan. Als één van de opties geeft de raamregeling aan dat werknemers incidenteel en kortstondig het e-mail- en internetsysteem voor persoonlijke doeleinden mogen gebruiken, mits dit niet storend is voor de dagelijkse werkzaamheden en het computernetwerk. Verantwoord e-mailgebruik bestaat bijvoorbeeld uit een correcte vermelding van de afzender, het meesturen van een disclaimer, een duidelijke onderwerpaanduiding indien het een privé-mail betreft en het verbod op het meesturen van attachments. Niet verantwoord is bijvoorbeeld het versturen van dreigende, beledigende, seksueel getinte dan wel discriminerende berichten alsmede het versturen van kettingbrieven.

Bij onverantwoord internetgebruik geeft de raamregeling als opties het bewust bezoeken van sites die pornografisch, racistisch, discriminerend, beledigend of aanstootgevend materiaal bevatten of onethisch handelen. Niet verantwoord is het downloaden van software en applicaties.

Verzoek van de werknemer

De werknemer kan zich tot de werkgever wenden met het verzoek om een volledig overzicht van zijn verwerkte persoonsgegevens. Het verzoek wordt binnen vier weken beantwoord. De werknemer kan de werkgever daarnaast verzoeken zijn persoonsgegevens te verbeteren, aan te vullen, te verwijderen of af te schermen indien deze feitelijk onjuist zijn, voor het doel onvolledig of niet terzake dienend, dan wel in strijd met een wettelijk voorschrift worden verwerkt. Ook dit verzoek wordt binnen vier weken beantwoord. De werknemer kan bij de werkgever verzet aantekenen tegen de verwerking van zijn persoonsgegevens in verband met bijzondere persoonlijke omstandigheden. De werkgever oordeelt binnen vier weken na ontvangst van het verzet of dit gerechtvaardigd is.   terug 


Ontslag op staande voet en Schadevergoeding

De Hoge Raad heeft kortgeleden geoordeeld dat de werknemer die aanvankelijk de nietigheid van een op staande voet gegeven ontslag inroept, later afstand van dit beroep kan doen en alsnog een schadeloosstelling kan vorderen.

Een chauffeur werd door zijn werkgever op staande voet ontslagen wegens gepleegde malversaties. De chauffeur was het daar niet mee eens en riep de nietigheid van het ontslag in en vorderde in kort geding doorbetaling van het loon. Als reactie daarop vroeg de werkgever aan de kantonrechter de arbeidsovereenkomst tussen partijen voorwaardelijk te ontbinden, namelijk voorzover achteraf in een bodemprocedure het gegeven ontslag nietig mocht worden geacht. Een doorlopende loonvordering wordt met zo’n verzoekschrift afgestopt. De eis in kort geding tot doorbetaling werd afgewezen, terwijl de voorwaardelijke ontbinding werd uitgesproken.

Daarop veranderde de werknemer van tactiek. Hij deed afstand van zijn recht om de nietigheid van het ontslag op staande voet te vorderen.

Hij accepteerde daarmee de beëindiging van het dienstverband, maar stelde in een bodemprocedure tevens aan de orde dat deze beëindiging kennelijk onredelijk was en vorderde een schadevergoeding van zo’n € 50.000,-. Zowel de kantonrechter als de rechtbank wezen de vordering af. De rechtbank wees er op dat in deze zaak al een tweetal rechterlijke uitspraken waren gedaan die waren gebaseerd op de ingeroepen nietigheid van het ontslag. Honorering van de gewijzigde tactiek zou volgens de rechtbank eigenlijk neerkomen op een verkapte manier van hoger beroep.

Uitspraak Hoge Raad

De Hoge Raad was het met het standpunt van de rechtbank niet eens. De Hoge Raad oordeelde dat de werknemer wel degelijk afstand kan doen van de nietigheid van het ontslag, terwijl de eerdere uitspraken een tijdelijk karakter hadden. De uitspraak in kort geding betreft slechts een voorlopige voorziening, terwijl het voorwaardelijke karakter van de ontbindingsuitspraak met zich meebracht dat in een bodemprocedure zeer wel over de rechtmatigheid van het ontslag kan worden geoordeeld.    terug 


 

e-mail: info@advocare.nl
terug naar de foldermolen

Aan dit nummer werkten mee:

mr P. Hoogenraad, advocaat te Maassluis
mw mr B.I. Klaassens, advocaat te Groningen
mw mr V.C. Kloppers, advocaat te Leiden
mr. W.P.M. Mulder, advocaat te Alphen aan den Rijn
mr M.J. Resink, advocaat te Amsterdam
Prof mr G.M.F. Snijders, advocaat te Utrecht
Eindredactie: mr C.E. van de Pas-Rutgers van der Loeff