Ga naar de vernieuwde website van Advocaten.nl

 

Nieuwsbrief  15, mei 1999

Inhoud

andere nieuwsbrieven

Nieuwsbrief december 2002
Nieuwsbrief september 2002
Nieuwsbrief juli 2002
Nieuwsbrief mei 2002
Nieuwsbrief december 2001
Nieuwsbrief januari 2001
Nieuwsbrief november 2000
Nieuwsbrief augustus 2000
Nieuwsbrief mei 2000
Nieuwsbrief februari 2000
Nieuwsbrief november 1999
Nieuwsbrief augustus 1999
Nieuwsbrief mei 1999
Nieuwsbrief juli 1998
Nieuwsbrief april 1998
Nieuwsbrief december 1997
Nieuwsbrief oktober 1997
Nieuwsbrief juli 1997
Nieuwsbrief april 1997
Nieuwsbrief december 1996
Nieuwsbrief november 1996
Nieuwsbrief juli 1996
Nieuwsbrief april 1996
Nieuwsbrief december 1995
Nieuwsbrief oktober 1995
Nieuwsbrief juli 1995

Bestuurdersaansprakelijkheid in faillissementen

In geval een vennootschap (B.V. of N.V. maar ook een V.O.F. of C.V.) failliet gaat en de door de rechtbank aangestelde curator constateert dat aan een aantal wettelijke vereisten door de (bestuurders van de) vennootschap niet is voldaan, kan hij de bestuurders (of vennoten bij V.O.F. of C.V.) aansprakelijk stellen. De aansprakelijkheid kan overigens ook worden ingesteld tegen de feitelijk bestuurder die hoewel niet ingeschreven bij de Kamer van Koophandel wel de feitelijke beleidsbepaler is binnen de vennootschap.

Een vennootschap is verplicht een behoorlijke boekhouding te voeren. Behoorlijk wil zeggen dat het moet gaan om zodanige aantekeningen omtrent de vermogenstoestand van de vennootschap dat daaruit te allen tijde de rechten en verplichtingen kunnen worden gekend. Deze verplichting rust primair op de bestuurder(s). Daarnaast is de bestuurder verplicht de jaarrekening van de vennootschap tijdig (dat wil zeggen uiterlijk dertien maanden na afloop van het boekjaar) te deponeren bij de Kamer van Koophandel van inschrijving.

Bij faillissement

Indien een vennootschap failliet gaat en de curator constateert dat de bestuurder(s) van de vennootschap aan èèn van deze twee verplichtingen niet heeft voldaan dan volgt uit de wettelijke regeling dat de bestuurder zijn taak (als bestuurder) onbehoorlijk heeft vervuld. Deze onbehoorlijke taakvervulling wordt dan vermoed (een wettelijk zij het weerlegbaar vermoeden) een belangrijke oorzaak van het faillissement te zijn. De onbehoorlijke taakvervulling kan evenwel slechts een grondslag vinden in de drie jaar direct voorafgaande aan het faillissement.

Omkering bewijslast

De curator hoeft slechts te bewijzen dat niet is voldaan aan ten minste èèn van de vereisten en dit leidt tot een omkering van de bewijslast ten aanzien van de door de curator gestelde aansprakelijkheid. De bestuurder heeft de mogelijkheid de aansprakelijkheid af te wenden indien hij kan aantonen dat hem ter zake geen verwijt kan worden gemaakt en dat hij niet nalatig is geweest in het treffen van maatregelen. Kan de bestuurder dit niet aantonen, dan is hij tegenover de failliete boedel aansprakelijk voor het volledige faillissementstekort. Dit betreft alle bestuurders, ieder voor het gehele tekort zij het dat de rechter de hoogte van de aansprakelijkheid kan matigen.terug 

 


 

Boekhouding en openbaarmaking van jaarstukken

De meeste ondernemers beschouwen boekhouden niet als een favoriete tijdsbesteding, maar er valt eenvoudigweg niet aan te ontkomen. Het bijhouden van de administratie is niet alleen bedrijfseconomisch gezien een noodzakelijke activiteit, het is ook een wettelijke verplichting. Met name ten behoeve van de fiscus. Maar ook andere personen en instanties (afnemers, de bank, werknemers) hebben belang bij juiste informatie over de financiële stand van zaken van een onderneming.

De wet vereist dat alle bedrijven en beroepsbeoefenaren, ongeacht de rechtsvorm, administratie bijhouden. Alle boeken en bescheiden moeten worden bewaard. De bewaartermijn is onlangs verkort van tien naar zeven jaar. De boekhouding kan ook op diskette, cd-rom en andere electronische gegevensdragers worden bewaard, zolang deze maar gedurende zeven jaar te raadplegen zijn.

Openbaarmaking

Niet alle bedrijven zijn verplicht hun jaarstukken openbaar te maken. Een deponeringsplicht geldt in beginsel alleen voor een aantal specifieke rechtsvormen: de naamloze vennootschap (N.V.), besloten vennootschap (B.V.), coöperatie en onderlinge waarborgmaatschappij. Deze rechtsvormen moeten hun jaarstukken deponeren bij de Kamer van Koophandel.

De wet geeft de termijnen aan waarbinnen de jaarstukken moeten zijn opgemaakt, goedgekeurd en openbaar gemaakt. Indien het boekjaar gelijk loopt met het kalenderjaar, moeten de jaarstukken over 1998 uiterlijk vòòr 1 juli 1999 bij de Kamer van Koophandel gedeponeerd zijn. Is er uitstel door de algemene vergadering verleend (maximaal zes maanden), dan moeten de jaarstukken uiterlijk vòòr 1 februari 2000 gedeponeerd zijn.

Belang van deponeren

De jaarstukken liggen bij het handelsregister voor een ieder ter inzage. Hoe groter de maatschappelijke betekenis van de onderneming, hoe meer gegevens openbaar gemaakt moeten worden. Belanghebbenden, zoals aandeelhouders, leveranciers en werknemers, kunnen daarvan kennis nemen. Omdat de wetgever hecht aan een tijdige deponering van de jaarcijfers zijn er redelijk zware sancties in de wet opgenomen. Het niet of laat voldoen aan de wettelijke deponerings-plicht kan daarom verstrekkende gevolgen hebben. Dit verzuim wordt gezien als een economisch delict op grond waarvan de Economische Controle Dienst een geldboete kan op-leggen van maximaal f 25.000,-. Daarnaast kan iedere belanghebbende via de rechter nakoming vorderen van de deponeringsplicht. Ook kan èèn en ander gevolgen hebben voor de persoonlijke aansprakelijkheid van bestuurders en commissarissen in geval van faillissement van de rechtspersoon. terug

 

 


 

Schuld in verkeer

U rijdt in uw auto binnen de bebouwde kom en passeert de langs de kant van de weg geparkeerde auto's. U rijdt niet sneller dan 50 kilometer per uur. Plotsklaps schiet een kind tussen twee auto's de weg op. Een botsing is niet meer te vermijden en het kind raakt invalide. De doorsnee automobilist zal zich in zo'n situatie niet daadwerkelijk schuldig voelen. Zijn stelling is immers dat hij er werkelijk niets aan kon doen. In feite doet hij een beroep op overmacht. In de praktijk van het recht ligt dit anders.

De rechter neemt pas overmacht aan indien de automobilist op geen enkele wijze rekening had hoeven houden met de mogelijkheid dat tussen die geparkeerde auto's zomaar ineens een kind de weg op zou kunnen schieten.

Het schrikbeeld van iedere automobilist is dat hem dat overkomt en het zal duidelijk zijn dat hij niet kan zeggen dat hij nooit bedacht zou kunnen zijn op deze mogelijkheid. Het gevolg is dat het beroep op overmacht niet slaagt.

Vergoeding volledige schade
Normaal wordt de schade toegerekend al naar gelang over en weer is bijgedragen aan de veroorzaking van het ongeval. Zo zou de automobilist in dit voorbeeld 5% aan de veroor-zaking hebben bijgedragen en het kind 95%. De wetgever heeft echter bepaald dat kinderen beneden 14 jaar dan toch de volledige schade vergoed krijgen. Automobilisten trekken zich dat vaak aan door het te vertalen in de stelling dat zij 100% schuld hebben gekregen. Zo ligt het echter niet. Er wordt 100% schuld toegerekend en dat is niet hetzelfde als 100% schuld hebben. Dit is een politieke keuze. Men wil dat het kind niet onverzekerd blijft zitten met een enorme schade. Het is een keuze in het voordeel van de zwakke verkeers-deelnemer. terug

 


 

Enkele juridische kanttekeningen bij automatisering

Zo langzamerhand heeft elke onderneming een geautomatiseerd systeem dat diverse doelen kan dienen. Het meest voor de hand liggende doel is natuurlijk het bijhouden van administratie en correspondentie. In het algemeen wordt over de apparatuur de beschikking verkregen door aankoop ervan, alhoewel er ook andere mogelijkheden als lease en huur bestaan. Van de programmatuur wordt in het overgrote deel van de gevallen geen eigendom verkregen, doch een recht om de programmatuur te gebruiken.

Programmatuur wordt op basis van de Auteurswet beschermd en de maker ervan zal de auteursrechten niet makkelijk overdragen. In geval programmatuur specifiek voor een bepaalde afnemer wordt ontwikkeld, worden de auteursrechten nog wel eens overgedragen. Aan een overdracht van het auteursrecht kleven enkele formaliteiten die goed moeten worden nageleefd, anders wordt de overdracht niet geëffectueerd.

Gebruiksrecht

Veelal wordt bij het verlenen van een recht van gebruik een overeenkomst door de leverancier ter ondertekening aangeboden. Soms staat het recht van gebruik beschreven in algemene voorwaarden of wordt verwezen naar de toepasselijkheid van branche-voorwaarden. In alle gevallen is het raadzaam de tekst ervan goed door te lezen en eventueel aan te laten passen. Nu een afnemer slechts het recht krijgt zoals dat in de overeenkomst beschreven is, dient dit precies op de huidige en toekomstige praktijk van de afnemer aan te sluiten. Goed dient te worden gekeken naar bijvoorbeeld de hoeveelheid en de locatie van de toegestane werkplekken in het kader van mogelijke uitbreiding, telewerken of outsourcing. Ook is de aansprakelijkheidsregeling van groot belang. Wat kan de afnemer van de leverancier vorderen als het systeem door de programmatuur of de apparatuur "down" is en dus een tijd niet gebruikt kan worden? In dit kader zijn de regelingen voor het onderhoud en de uitwijkmogelijkheden ook belangrijk. Tenslotte is het verkrijgen van voldoende garanties (zoals een millennium-garantie) van groot belang.. terug

 


 

Langdurige arbeidsongeschiktheid en ontslag

Officieel mag een werknemer pas na twee jaar ziekte ontslagen worden. "ls echter in plaats van een ontslagaanvraag via het Arbeidsbureau wordt gekozen voor een verzoek tot ontbinding van de arbeidsovereenkomst bij de kantonrechter, dan lukt het soms nog wel eens eerder. Als de werkgever de ziekte in de hand heeft gewerkt, kan een vergoeding aan de werknemer op zijn plaats zijn.

Bij het geven van toestemming zijn kantonrechters zeer terughoudend. Er moeten bijzondere omstandigheden in het spel zijn; de arbeidsongeschiktheid op zichzelf is niet voldoende. Als de ziekte bijvoorbeeld samenhangt met een gespannen situatie op het werk en voortzetting van de arbeidsovereenkomst tevens de ziekte in stand houdt, is er juist alle reden om zo snel mogelijk een einde aan de arbeidsovereenkomst te maken. Meestal wordt zo'n werknemer door de arts namelijk wel arbeidsgeschikt verklaard om bij een andere werkgever te gaan werken.

Wet Flexibiliteit en Zekerheid

Sinds 1 januari 1999 is met de invoering van de Wet Flexibiliteit en Zekerheid een nieuwe drempel opgeworpen. Indien het verzoek tot ontbinding een werknemer betreft die ongeschikt is tot het verrichten van zijn arbeid wegens ziekte, mag de rechter het verzoek niet eens verder beoordelen indien bij het verzoek geen volledig reïntegratieplan is gevoegd dat is getoetst door het Landelijk Instituut Sociale Verzekeringen. Een dergelijk plan moet vrij uitgebreid zijn; de werkgever kan zeker niet volstaan met de melding dat er voor de betrokkene "geen plek" meer is. Ook de mogelijkheid van ander passend werk en de reïntegratiepogingen moeten met de werknemer worden doorgesproken.

Vergoeding

Komt er een ontbinding van de arbeidsovereenkomst en betreft het een langdurige arbeidsongeschiktheid na een arbeidsconflict, dan rijst de vraag of de werknemer een vergoeding toekomt. Op grond van aanbevelingen van de Kring van Kantonrechters van juni 1998 geldt: indien de werkgever een verwijt treft en hij rekening had behoren te houden met de niet te verwaarlozen kans dat de arbeidsverhouding door zijn handelwijze (of nalaten) verstoord zou raken, met ziekte als gevolg, kan niet worden ingezien waarom bij de ontbinding een andere vergoeding zou moeten worden toegekend als de werknemer de ontbinding verzoekt, dan de vergoeding als de werkgever dit doet. Vaak leeft er het misverstand dat het voor de werknemer te riskant is om ontbinding van de arbeidsovereenkomst te vragen.

Kortom: als de werkgever de ziekte in de hand heeft gewerkt, kan een vergoeding aan de werknemer op zijn plaats zijn. Omgekeerd is er een tendens in de rechtspraak om bij een niet aan de werkgever te verwijten ziektesituatie de vergoeding aanzienlijk lager te laten uitvallen (soms zelfs te laten vervallen) indien de werkgever langdurig en keurig aan zijn verplichting tot doorbetaling van (minimaal) 70% van het salaris heeft voldaan.

terug

 


 

Benelux-Merkenbureau kan inschrijving merkdepots weigeren

Sinds 1 januari 1996 heeft het Benelux-Merkenbureau de bevoegdheid de inschrijving van merkdepots te weigeren. Deze weigering kan met name plaatsvinden indien het merk ieder onderscheidend vermogen mist, het merk in strijd is met de goede zeden of de openbare orde dan wel het gebruik van het merk zou kunnen leiden tot misleiding van het publiek. De criteria die het Benelux Merkenbureau hanteert zijn strenger dan verwacht.

De wijziging van de Benelux-merkenwet vond plaats op 1 januari 1996. In de Memorie van Toelichting bij de wijziging werd aangegeven dat het toezichtsbeleid van het Benelux-Merkenbureau voorzichtig en terughoudend zou moeten zijn. Daaraan wordt ook gerefereerd in de richtlijnen van het Benelux-Merkenbureau inzake de criteria voor het weigeren van merken op absolute nietig-heidsgronden.

Het Benelux-Merkenbureau zegt daarin dat het gemis aan onderscheidend vermogen van toepassing is op merken die geen enkel onderscheidend vermogen bezitten voor waren en diensten die bij het depot zijn opgegeven en die niet door het gebruik zijn ingeburgerd. Merken die daarentegen een gering onderscheidend vermogen hebben, worden wel door het Benelux-Merkenbureau aanvaard.

Strenger dan verwacht

Het Benelux-Merkenbureau blijkt echter strengere criteria te hanteren dan aanvankelijk verwacht. Zo kan het gebeuren dat het woordmerk "Bio-claire" wordt geweigerd voor schoonmaakmiddelen. Voorts werd het merk "De Geboortewinkel" voor waren en diensten verband houdend met zwangerschap, geboorte, baby's, peuters en kleuters als niet onderscheidend aangemerkt en werd de kleur oranje, gedeponeerd door Libertel, eveneens geweigerd door het Benelux-Merkenbureau.

Tegen de beslissing van het Benelux-Merkenbureau om inschrijving te weigeren is beroep mogelijk. terug

 


 

Hoever gaat de zorgplicht van de werkgever?

Een reclasseringsambtenaar werd 's avonds bij hem thuis door een cliënt
met een hamer vele malen op zijn hoofd geslagen. Door deze aanslag raakte de ambtenaar arbeidsongeschikt. De ambtenaar vorderde van zijn werkgever vergoeding van schade, omdat hem volgens eigen zeggen een bedrijfsongeval was overkomen en de werkgever, hoewel de laatste bekend was dat zijn medewerkers "gevaarlijke" cliënten begeleidden, niet de redelijkerwijs te vergen maatregelen had getroffen ter bescherming van die medewerkers, ook in hun privé-leven.

De Hoge Raad stelde vast dat de zorgplicht van de werkgever voor de veiligheid van de werknemer "in de uitoefening van zijn werkzaamheden" weliswaar ruim moet worden opgevat, maar dat die zorgplicht niet ongevallen in de privé-sfeer omvat.

De uit de wet (artikel 7:658 BW)
voortvloeiende verplichting houdt namelijk nauw verband met de zeggenschap van de werkgever over de werkplek en de bevoegdheid aanwijzingen te geven over de wijze van uitoefening van de werkzaamheden.

Bijzondere omstandigheden
Slechts onder bijzondere omstandigheden zou de werkgever aansprakelijk kunnen worden gehouden uit hoofde van de eis zich te gedragen als goed werkgever, bijvoorbeeld bij een specifiek en ernstig gevaar dat ook bij de werkgever bekend was. Maar daarvan was in deze zaak geen sprake.
De uitspraak heeft geen betrekking op een ongeval dat bijvoorbeeld een thuiswerker tijdens de arbeid thuis zou kunnen overkomen. De zeggenschap en het toezicht van de werkgever op de thuiswerker zijn weliswaar gering, maar een aan het werk gerelateerd ongeval thuis wordt niet beschouwd als ongeval in de privé-sfeer, maar als bedrijfsongeval waarop artikel 7:658 BW van toepassing is (bewijslast ten nadele van de werkgever). terug

 

e-mail: info@advocare.nl
terug naar de foldermolen

Aan deze uitgave van Rechtstreeks werken mee:

- de heer mr. P.H.A.M. Dolk, advocaat te Amsterdam
- mevrouw mr. I.G. ter Laan, K.V.K. te Amsterdam
- de heer mr. W.P.M. Mulder, advocaat te Alphen aan den Rijn
- de heer mr. R.M. Prakke, advocaat te Enschede
- de heer mr. P. Sieswerda, advocaat te Leeuwarden
- de heer mr. R.P.J. Ribbert, advocaat te Amsterdam
- de heer mr. H.J. Vetter, advocaat te Amsterdam

Ondanks de zorgvuldigheid waarmee de informatie in de nieuwsbrief wordt vermeld, kan geen verantwoordelijkheid voor de juistheid ervan worden geaccepteerd. Niets uit deze uitgave mag worden verveelvuldigd, opgeslagen in een geautomatiseerd gegevensbestand of openbaar gemaakt, in enige vorm of op enige wijze, hetzij electronisch, mechanisch of door fotokopiën, opnamen of op enige andere manier, zonder voorafgaande schriftelijke toestemming van de uitgever.