Ga naar de vernieuwde website van Advocaten.nl
Nieuwsbrief 14, juli 1998
De rechter rekent voor auteursrechtinbreuken vaak een hogere prijs dan het oorspronkelijk overeengekomen tarief. De Rechtbank te Zutphen kreeg de volgende kwestie voorgelegd. Een fotograaf werd ingeschakeld door een ontwerpstudio om, ten behoeve van een reclamecampagne voor deze ontwerpstudio, vier fotoseries te maken. Uit deze series werden vervolgens vier foto's gekozen die werden gepubliceerd in een reclamevakblad. De fotograaf had steeds voor publicatie op zijn facturen vermeld dat de foto's waren bedoeld voor het betreffende blad. De ontwerpstudio beperkte het gebruik van de foto's niet tot de advertenties in het reclamevakblad maar liet deze foto's ook in andere tijdschriften afdrukken. Voor een dergelijk gebruik was geen toestemming gevraagd aan de fotograaf, die op zijn beurt dan ook aanspraak maakte op een flinke vergoeding. Inclusief kosten en rente werd circa fl. 30.000,- gevorderd. De ontwerpstudio verweerde zich met de stelling dat de fotograaf niet als (enig) auteursrechthebbende kon worden aangemerkt. Zo zou de creatieve prestatie niet door de fotograaf zijn geleverd, maar bijvoorbeeld door de aanwezige artdirector, die alle relevante aanwijzingen zou hebben gegeven. |
De rol van de fotograaf werd geminimaliseerd. Hij zou niet meer hebben gedaan dan het verrichten van enkele technische handelingen. Dergelijke handelingen worden door het auteursrecht niet beschermd, zo betoogde de ontwerpstudio. Bovendien zou er sprake zijn geweest van een impliciete toestemming, zodat de fotograaf had moeten begrijpen dat de ontwerpstudio de foto's zou gebruiken voor verscheidene andere publicaties. De Rechtbank stelde voorop dat de ontwerpstudio niet had mogen bedenken dat het recht tot gebruik van deze foto's ruimer was dan de eenmalige publicatie. Uit alle omstandigheden bleek nu juist het tegendeel. Tevens was de Rechtbank van mening dat de fotograaf, als hij al niet als enig auteursrechthebbende moest worden aangemerkt, in ieder geval mede-auteursrechthebbende was. Ook in die situatie had de ontwerpstudio om toestemming moeten verzoeken, hetgeen dus niet was gedaan waardoor in beginsel een schadevergoeding gerechtvaardigd was. Wel kreeg de ontwerpstudio nog de gelegenheid om te bewijzen dat de fotograaf niet als (enig) auteursrechthebbende kon worden aangemerkt. Van deze mogelijkheid werd echter geen gebruik gemaakt. Uiteindelijk heeft de ontwerpstudio de kwestie geschikt door fl. 22.500,- aan de fotograaf te betalen. Een dure les. Opdrachtgevers zullen te allen tijde duidelijke afspraken moeten maken over de wijze en de mate van gebruik van creatieve prestaties. Het auteursrecht is wat dat betreft een machtig wapen, waarmee grote gaten kunnen worden geschoten in verkeerde veronderstellingen. terug |
Wet Flexibiliteit en Zekerheid Bij het afsluiten van, met name, arbeidscontracten voor bepaalde tijd is het nuttig rekening te houden met de Wet Flexibiliteit en Zekerheid, die 1 januari 1999 van kracht wordt. Werkgevers kunnen met tijdelijke contracten schommelingen in de productie opvangen, maar voor werknemers betekent dit veel onzekerheid. De nieuwe wet probeert een gulden middenweg te zoeken. Tussen werkgever en werknemer ontstaat voortaan een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd, als er sprake is van drie achtereenvolgende contracten voor bepaalde tijd. Dat kan dus al na bijvoorbeeld anderhalf jaar het geval zijn. Een dergelijke overeenkomst ontstaat ook, wanneer de totale duur van achtereenvolgende contracten drie jaar of langer is. Een contract telt mee voor deze keten, als er minder dan drie maanden tussen de elkaar opvolgende contracten liggen. Afwijking bij CAO is mogelijk. Zolang de maximale periode of het maximum aantal contracten niet wordt overschreden, kan de werkgever in de toekomst dus wel degelijk een contract voor bepaalde tijd meerdere keren 'verlengen', zonder dat aan het einde van de rit een ontslagvergunning of toestemming van de kantonrechter nodig is. Zodra het een contract voor onbepaalde tijd wordt, ligt dat uiteraard anders, maar dat is ook nu al het geval. |
De huidige wetgeving is op dit punt minder
soepel, tenzij daar in een CAO duidelijke afspraken over zijn gemaakt. Wordt nu
bijvoorbeeld een contract voor zes maanden aansluitend verlengd voor nog eens zes maanden,
dan eindigt de arbeidsovereenkomst in principe juist niet vanzelf na de periode van JJn
jaar, maar is ook een vergunning of toestemming nodig. Dat betekent nog goed rekenen ook,
want die ontslagvergunning moet dan wel dusdanig op tijd zijn verkregen, dat met
inachtneming van de opzegtermijn v\\r het verstrijken van het jaar rechtsgeldig kan worden
opgezegd, anders loopt het contract weer gewoon door voor zes maanden. Dat loopt dus
meestal mis. Als een werkgever wil profiteren van de toekomstige wetgeving, maar nu al een werknemer in dienst wil nemen, dan is een contract voor bepaalde tijd met een gefixeerde einddatum na 1 januari 1999 aan te bevelen. Het nieuwe regime (de keten van drie contracten of de maximumperiode van 36 maanden) kan dan van toepassing worden, indien een daaropvolgende arbeidsovereenkomst wordt aangegaan met een tussenpoos van niet meer dan drie maanden. Eindigt het nu aangegane contract bijvoorbeeld al op 1 december en wordt het daarna voor bijvoorbeeld zes maanden voortgezet, dan blijven de oude wetsbepalingen (zoals hierboven omschreven) van toepassing en is er geen voordeel te behalen door de werkgever. Een werknemer JJn < twee maanden langer in dienst nemen dan aanvankelijk de bedoeling was, kan voor de werkgever op de lange termijn dus aanzienlijk meer effect sorteren, zonder dat aan de rechten van de werknemer afbreuk wordt gedaan. terug |
Wijziging opzegtermijn arbeidsovereenkomst De Wet Flexibiliteit en Zekerheid voorziet ook in een wijziging van de opzegtermijn bij arbeidscontracten voor onbepaalde tijd. Op dit moment is de opzegtermijn gekoppeld aan de periode, waarover het loon moet worden betaald. Aangezien het loon meestal per maand wordt betaald, is de meest gehanteerde minimumopzegtermijn JJn maand. De minimumopzegtermijn wordt verlengd op grond van het aantal dienstjaren, alsmede de leeftijd van de werknemer. Het gevolg daarvan is dat de wettelijke opzegtermijn kan oplopen tot zes maanden. De Wet Flexibiliteit en Zekerheid gaat uit van kortere opzegtermijnen en kent nog slechts de koppeling aan het aantal dienstjaren. Voor nul tot vijf dienstjaren geldt een opzegtermijn van JJn maand, voor vijf tot tien dienstjaren twee maanden, tien tot vijftien dienstjaren drie maanden en voor vijftien en meer dienstjaren vier maanden. De werkgever die de Regionaal Directeur voor de Arbeidsvoorziening (RDA) een ontslagvergunning vraagt, krijgt een verkorting van de opzegtermijn van een maand. Maar de minimumtermijn blijft altijd een maand bedragen. De kortingsregeling werkt dus alleen bij langdurige dienstverbanden. |
De opzegtermijn die de werknemer in acht
moet nemen, bedraagt voortaan nog slechts JJn maand. In de arbeidsovereenkomst mogen
partijen daarvan afwijken, hoewel de werkgever geen langere opzegtermijn voor de werknemer
mag bedingen dan zes maanden Jn de opzegtermijn voor de werkgever niet korter mag zijn dan
het dubbele van de opzegtermijn van de werknemer. Met name voor hooggeplaatst personeel wil de werkgever nog wel eens een opzegtermijn van zes maanden bedingen. Daarmee bindt de werkgever zichzelf dan aan een opzegtermijn van twaalf maanden. Omdat vanaf 1 januari 1999 de nieuwe wet directe werking heeft, is het verstandig bestaande arbeidsovereenkomsten nog eens op de duur van de opzegtermijnen na te lopen. De Wet Flexibiliteit en Zekerheid kent wel een overgangsregeling voor oudere werknemers. Voor degene die op 1 januari 1999 45 jaar of ouder is Jn volgens de oude wet aanspraak kon maken op een langere opzegtermijn op grond van leeftijd en dienstjaren, blijft deze oude (langere) opzegtermijn gelden zolang de werknemer bij dezelfde werkgever blijft. terug |
Bij nieuwe zakelijke relaties waarmee transacties van enige omvang worden aangegaan, is het verstandig het handelsregister te raadplegen. Iedere onderneming behoort te zijn ingeschreven in het handelsregister. In het handelsregister is daardoor voor iedereen informatie beschikbaar over de BV, de NV, een VOF, een CV, een vereniging, een stichting, een co`peratie en nog enkele andere rechtspersonen. In de praktijk blijkt dat maar weinig ondernemers de moeite nemen het handelsregister te raadplegen om informatie te verwerven over een potentiNle wederpartij. Vaak is het zo dat het handelsregister pas dan wordt geraadpleegd wanneer een wederpartij in gebreke blijft met de nakoming van zijn betalingsverplichtingen. In het handelsregister vindt men onder meer wie bevoegd is namens de onderneming rechtshandelingen te verrichten. Is dat bestuurder A van de BV of kan bestuurder A alleen optreden tezamen met bestuurder B? In dat laatste geval is een handtekening van beide bestuurders noodzakelijk. En welke firmant van de VOF is tot welk bedrag bevoegd namens de VOF rechtshandelingen te verrichten? |
Wanneer men een duurzame zakelijke heeft
met een wederpartij namens welke altijd dezelfde bestuurder of firmant optreedt, is het
veelal niet nodig het handelsregister te raadplegen. Maar wanneer een eerste contract
wordt aangegaan met een BV of een andere onderneming, is het wel verstandig telefonisch
informatie bij het handelsregister aan te vragen en/of een uittreksel uit het
handelsregister op te vragen. Dan pas bestaat er zekerheid over de bevoegdheid van de
namens de onderneming optredende personen. Over de VOF en de CV bevat het handelsregister meer informatie, aangezien in het handelsregister moet zijn ingeschreven wie de (beherende) vennoten zijn van de VOF of de CV. En dat is van belang omdat zij immers persoonlijk, hoofdelijk, aansprakelijk zijn voor schulden van de VOF of de CV. Maar er is nog meer te vinden in het register van de Kamer van Koophandel. Vennootschappen zijn verplicht (uiterlijk) binnen dertien maanden na afloop van een boekjaar een jaarrekening te deponeren. Uiteraard zegt een jaarrekening niet alles over een onderneming. Maar wanneer een jaarrekening op tijd is gedeponeerd en niet een dramatisch beeld oplevert van de gang van zaken binnen de rechtspersoon, zegt dat toch iets over de betrouwbaarheid of kredietwaardigheid van de wederpartij. terug |
Dood of faillissement (ver)huurder Wat zijn de gevolgen voor de lopende huurovereenkomst als de huurder of verhuurder overlijdt of failliet gaat? Volgens het Burgerlijk Wetboek eindigt de huurovereenkomst niet door het overlijden van de huurder of de verhuurder. Dit betekent dat de huurovereenkomst gewoon blijft doorlopen, inclusief de daarbij behorende betalingsverplichting. Voor middenstandsbedrijfsruimte geeft de wet de erfgenamen van de huurder de mogelijkheid om gedurende zes maanden na het overlijden de huurovereenkomst op te zeggen. In dat geval bedraagt de opzegtermijn zes maanden. In de strenge regels van het (middenstands)bedrijfsruimterecht vormt deze opzegmogelijkheid de enige manier om tussentijds de lopende huurovereenkomst te beNindigen. Wel moet het dan gaan om een huurovereenkomst voor bepaalde tijd, en kunnen de erfgenamen alleen opzeggen als zij niet bevoegd zijn de ruimte aan een ander in gebruik te geven. |
Bij overlijden van de verhuurder treden eenvoudigweg de erfgenamen in plaats van de verhuurder en kleven er meestal weinig praktische bezwaren aan de voortzetting van de huurovereenkomst. Ditzelfde geldt in geval van faillissement van de verhuurder, nu de curator zal beslissen dat het gehuurde zal worden verkocht aan een derde dan wel dat de bank bijvoorbeeld als hypotheekverstrekker tot verkoop aan een derde zal overgaan. In dat geval geldt de regel 'koop breekt geen huur' zodat de overeenkomst ook zal worden voortgezet. In geval van faillissement van de huurder heeft zowel de curator als de verhuurder de mogelijkheid de huurovereenkomst tussentijds op te zeggen. Deze opzegging moet gebeuren met de daarvoor overeengekomen of gebruikelijke termijn, doch met maximaal drie maanden. De curator dient tot het einde van de huurovereenkomst de huurprijs als boedelschuld te voldoen. Het is dus zaak bij een naderend faillissement van de huurder op stipte betalingen van de huurpenningen aan te dringen. Bovendien is het verstandig om de huurschuld niet te ver te laten oplopen, aangezien de curator maximaal drie maanden als boedelschuld hoeft te voldoen. terug |
Voor werkgevers is het de moeite waard om een SVI-polis af te sluiten ter bescherming van aansprakelijkheden uit een ongeval tijdens werktijd. Iedereen wil graag alle schade vergoed krijgen wanneer hij of zij wordt aangereden door een ander, maar veelal krijgt het slachtoffer niet alle schade vergoed. Assuradeuren weten namelijk precies via welke route ze meteen al een groot gedeelte van de schade aan het slachtoffer kunnen toerekenen. Zo is de uitkering al minder wanneer het slachtoffer de autogordel niet heeft omgedaan. Iedereen zal begrijpen dat in veruit de meeste gevallen de mate van invaliditeit vele malen groter is als de autogordel niet is gedragen. Dus, zonder veiligheidsriem is het slachtoffer meteen al op z'n minst zo'n 25% van de letselschade kwijt. Dit geldt dus ook indien het slachtoffer niets aan het ongeval kon doen en de andere automobilist dronken was. Maar in heel veel gevallen is de schade ook voor een deel te wijten aan eigen schuld. |
Beide automobilisten hebben onvoldoende opgelet en hebben dus allebei schuld aan het ongeval. Stel dat het slachtoffer 80% schuld heeft. Dan krijgt hij of zij slechts 20% van de schade uitgekeerd. Het kan nog erger. Hij of zij raakt in een slip en rijdt tegen een boom. De auto is all risk verzekerd. Die schade wordt dus wel betaald. Maar daar heb je weinig aan als je de rest van je leven invalide bent. Valt dat nu te verzekeren? Het antwoord is 'ja'. Iedere automobilist kan naast de normale autoverzekering een zogenaamde 'Schade Verzekering Inzittenden' afsluiten, ook wel SVI genaamd. Dat kost aan premie zo'n fl. 100,- per jaar. Het merkwaardige is dat zeer weinig mensen op de hoogte zijn van het bestaan van een dergelijke polis. Het betreft dus een heel andere polis dan de zogenaamde 'Ongevallen Inzittenden Verzekering'. Dat is namelijk een sommenverzekering en die kijkt niet naar het antwoord op de vraag of er misschien sprake is van fl. 500.000,- schade. Dat doet de SVI wel. Voor werkgevers kan het dus handig zijn om ten behoeve van hun werknemers een dergelijke verzekering af te sluiten. Dit met het oog op aansprakelijkheden die kunnen voortvloeien uit een ongeval tijdens werktijd. terug |
Op 1 januari 1998 is de nieuwe Mededingingswet in Nederland in werking getreden waardoor de controle op mededinging op de Nederlandse markt veel intensiever wordt. De belangrijkste wijzigingen luiden als volgt. In de eerste plaats is een verbod van mededingingsbeperkende afspraken (het kartelverbod) van kracht geworden. Onder dit kartelverbod vallen prijsafspraken, marktverdelingsafspraken en bepaalde afspraken waarbij exclusiviteit is verleend. Contracten en afspraken (ook gentlemen's agreements) in strijd met het kartelverbod zijn nietig en de betrokken ondernemingen kunnen een boete krijgen van de Nederlandse mededingingsautoriteit (Nma). De boete kan oplopen tot 10% van de wereldgroepsomzet. |
Ten tweede is misbruik van economische
machtsposities verboden. Het misbruik van een economische machtspositie kan bijvoorbeeld
bestaan uit het weigeren van levering van goederen, het hanteren van extreem hoge of lage
prijzen of het geven van loyaliteitsbonussen. Tenslotte is het verboden om bepaalde concentraties van ondernemingen (een fusie, joint venture of overname) tot stand te brengen zonder voorafgaande melding bij de Nma. De plicht tot aanmelding van de 'concentratie' geldt indien de gezamenlijke wereldwijde netto-omzet van de betrokken ondernemingen meer dan 250 miljoen gulden bedraagt en door tenminste twee ondernemingen ieder tenminste 30 miljoen gulden netto-omzet in Nederland wordt behaald. Na aanmelding kan door de Nma worden besloten dat een vergunning is vereist. terug |
Colofon:
'Rechtstreeks' wordt uitgegeven door i.s.m. Uitgeverij De Keizer, Singel 25-27, 1012 VC Amsterdam. Tel 020 5302581. Fax 020 5302576. Aan deze uitgave werkten mee: mr P.H.A.M. Dolk, advocaat te Amsterdam; mw mr V.C. Van Holten-Kloppers, advocaat te Leiden; mr W.P.M. Mulder, advocaat te Alphen aan den Rijn; mr R.M. Prakke, advocaat te Amsterdam; mr M.J. Resink, advocaat te Amsterdam; mr P. Sieswerda, advocaat te Leeuwarden; mr H.J. Vetter, advocaat te Amsterdam. Eindredactie: mr A. Timmerman.
Ondanks de zorgvuldigheid waarmee de informatie in de nieuwsbrief wordt vermeld, kan geen verantwoordelijkheid voor de juistheid ervan worden geaccepteerd. Niets uit deze uitgave mag worden verveelvuldigd, opgeslagen in een geautomatiseerd gegevensbestand of openbaar gemaakt, in enige vorm of op enige wijze, hetzij elektronisch, mechanisch of door fotokopieen, opnamen of enige andere manier zonder voorafgaande schriftelijke toestemming van de uitgever.